3GT Theme 2

  Theme 2
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

  Theme 2

Slide 1 - Slide

Prepositions of direction / Voorzetsels van beweging
Geven aan in welke richting iets of iemand zich beweegt


Bijvoorbeeld:
Can you throw that rock across the river? ->   Naar de overkant van de rivier
The bus drove away from the station -> Weg van het station
There was a bear running through the forest -> Door het bos
My father is driving me to school today -> Naar school
The car drove past our house -> Voorbij ons huis
The earth moves round the sun -> Rond de zon


Zie de lijst met voorzetsels van beweging op blz. 153 (grammar survey 21) in je tekstboek

Slide 2 - Slide

Can you throw that rock .... the river?
A
after
B
across
C
over
D
through

Slide 3 - Quiz

A huge bear suddenly walked .... the road.
A
across
B
past
C
through
D
up

Slide 4 - Quiz

Get ..... the cold weather in The Netherlands and come visit Florida!
A
off
B
alongside
C
over
D
away from

Slide 5 - Quiz

The cat got really scared and jumped ... the bridge.
A
over
B
round
C
towards
D
up

Slide 6 - Quiz

They calmed down the cat and have it fall ..... the ledge (richel), into a net.
A
off
B
to
C
into
D
up

Slide 7 - Quiz

Ontkennende vragen
Je gebruikt ontkennende vragen vaak om te vragen om bevestiging, maar je kunt ze ook gebruiken om ergernis of ongeloof uit te drukken.

Bijvoorbeeld:
Haven’t you got any special plans?
Isn’t it his dream to become a famous actor?
Weren’t they a bit too young to work that late?

Slide 8 - Slide

Wanneer er een vorm van to be (bijv. am, is, were, was), have got (have of has got), of een hulpwerkwoord (bijv. can) in de zin staat, dan zet je deze vooraan in de zin, gevolgd door not

Bijvoorbeeld:
I am happy that I told you the truth -> Aren’t you happy that you told the truth?
Adam has got a brother named Leon -> Hasn’t Adam got a brother named Leon?
 

In alle andere gevallen maak je ontkennende vragen met don’t/doesn’t/didn’t gevolgd door het onderwerp en het hele werkwoord.

Bijvoorbeeld:
Doesn’t Sam know this is a bad idea?
Didn’t you visit the Grand Canyon?
Don’t they have tickets for Disneyland?

Slide 9 - Slide

Maak van de zin een ontkennende vraagzin:
Susan has got a part time job.

Slide 10 - Open question

Maak van de zin een ontkennende vraagzin:
Ann and Mark went to the city together.

Slide 11 - Open question

Maak van de zin een ontkennende vraagzin:
You have to clean your own room.

Slide 12 - Open question

Maak van de zin een ontkennende vraagzin:
You were a bit rude to Nick.

Slide 13 - Open question

Maak van de zin een ontkennende vraagzin:
There are huge spiders around in this area.

Slide 14 - Open question

Nog een tip wat betreft de vocabulary in de toets:
Leer niet alleen de vertaling van de woordjes, maar ook echt wat de woorden betekenen. Op de toets moet je de juiste omschrijving (in het Engels) bij de juiste woorden schrijven. 
Voorbeeld: Things that you possess --> belongings

Slide 15 - Slide

Now:
Maak de grammatica opdrachten (grammar 4 and 5 exercises) die op Itslearning staan in het mapje week 49.
Deze lever je in voor de les van morgen. Het inleverpunt staat in dezelfde map.

Slide 16 - Slide