M3A Grammar

1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Today's lesson


Test on friday 

Grammar: 
Voorzetsels van beweging 
Ontkennende vragen
Hulpwerkwoorden; Must, have (got) to, should

Slide 2 - Slide

Voorzetsels van beweging geven aan in
welke richting iets of iemand zich 
beweegt. 

Slide 3 - Slide

Examples
The dog jumped over the fence -> De hond sprong over het hek heen
He walked around the big puddle --> Hij liep om de grote plas heen. 
A fox was running through the woods -> Een vos rende door het bos. 
He drove the car off the road -> Hij reed de auto van de weg af. 

Slide 4 - Slide

Ontkennende vragen

Slide 5 - Slide

Negative questions
Je gebruikt ontkennende vragen om:

- Te vragen om bevestiging
- Ergernis uit te drukken
- Ongeloof uit te drukken

Slide 6 - Slide

Negative questions
Wanneer er een vorm van to be (am, is, are, etc), have got/has got, of een hulpwerkwoord in de zin staat (can) , dan zet je deze vooraan in de zin gevolgd door NOT:

Elvis has got a friend named Adnan
Hasn't Elvis got a friend named Adnan? 

Slide 7 - Slide

Negative questions
In alle andere gevallen maak je een ontkennende vraag op deze manier:

Don't/doesn't/didn't + onderwerp + hele werkwoord

He visited the Big Ben.
Didn't he visit the Big Ben? 

Slide 8 - Slide

Dad gave us some money to buy tickets

She made me a beautiful drawing


Slide 9 - Slide

VERGEET HET VRAAGTEKEN NIET ACHTER DE ZIN TE ZETTEN!

Slide 10 - Slide

Hulpwerkwoorden
should = zou moeten
must = moeten
have/has (got) to = iets moet van iemand anders
Zekerheid, noodzaak, of verplichting uitdrukken

Slide 11 - Slide

Should
Should = zou (niet) moeten.
Should  (+not) + hele werkwoord
jij vindt dat iets (niet) zou moeten.
Je geeft een advies/ je raadt iets af. 

You shouldn't eat too much sugar.  (je raadt iets af)
You should wear a jacket, it is cold! ( Je geeft advies)

Slide 12 - Slide

Must

Must (+not) + hele werkwoord

jij vindt dat iets (niet) moet.
Must is krachtiger dan should.

You must check the tyres.
You mustn't buy that game. It's a waste of money.

Slide 13 - Slide

Have (got) to

has/have (got) to + hele werkwoord

Iets moet van iemand anders, niet van jou.

Je geeft een noodzaak, zekerheid of verplichting aan.


Mum says I have to do the dishes. (moet van iemand anders)
You have to turn off your phone in class. (verplichting)

I have to leave now, or I'll miss my train. (noodzaak) 

Slide 14 - Slide

timer
15:00
Do the exercises on the sheet I gave you.
Done? Learn for the test!

Slide 15 - Slide