This lesson contains 13 slides, with text slides.
Citeren
Je neemt letterlijk over wat iemand zegt
stap 1: dubbele punt
stap 2: aanhalingsteken
stap 3: hoofdletter
stap 4: leesteken
stap 5: aanhalingsteken
vb. Mees riep: 'Kijk uit voor die fietser!'
Tegenwoordige tijd
- vul altijd het werkwoord 'lopen' in
- hoor je een -t dan schrijf je hem
- hoor je géén -t dan schrijf je het met een -d
loop ik loop
loop jij loopt
loopt hij/zij loopt
loopt het loopt
Verleden tijd
fietsen beantwoorden
fiets beantwoord
s d
ja -> +te nee->+de
fietste beantwoordde
ge-, be-, ver- woorden
1. Je maakt het woord langer
2. Hoor je een -d dan schrijf je een -d
Hoor je een -t dan schrijf je een -t
3. Je schrijft vdw altijd zo kort mogelijk
(dus nooit -dt)
vb. de hond wordt uitgelaten
vb. de kassabon
vb. Zuid-Brabant
vb. vijfhonderd
Het woord heeft alleen een meervoud op -en
vb. krant + bezorgen (kranten) krantenbezorger
kip + soep (kippen) kippensoep
Deze kun je gewoon horen!
vb. jongen+broek -> jongensbroek
Verwijswoorden gebruik je om te verwijzen naar woorden die je eerder in de zin/tekst gebruikt heb.
Regels:
- de-woorden: verwijs met deze of die
vb. De opdracht die je nog moet maken
- het-woorden: verwijs met dit of dat
vb. Ik snap het probleem niet. Snap je dat niet?
Maak nu de opdrachten van het werkblad
zelfstandig of in tweetallen
Vragen: stel ze eerst aan je buurman/buurvrouw
klaar: nakijken
Evaluatie
Klaar voor de toets?
Lesdoelen bereikt?