herhalen thema 6

• Taal
• Basisschool
• Groep 6

Herhalen thema 6

Afleiding of samenstelling?

Een afleiding bestaat uit een basiswoord en een voor- of achtervoegsel. Voorbeeld: rust+ig

Een samenstelling bestaat uit 2 basiswoorden. Voorbeeld: ramp+tocht

Welke woorden zijn altijd afleidingen?

1. Meervoud van zelfstandig naamwoorden
2. Bijvoeglijk naamwoorden
3. Verkleinwoorden

Mijn Bobby is meestal erg rustig.

Schrijf de afleiding op.

Uw hond wordt ongelooflijk snel een tophond.
Schrijf de afleiding op.

Begin vandaag nog met het opvoeden.
Schrijf de afleiding op.

Ik .... ook (komen, t.t).

Hij .... op de vragen in de klas (antwoorden, v.t.).

Hij .... ook een brief (verzenden, v.t.).

Vul de pv correct in.
Jantje ........ heel veel in de les (praten, t.t.).

1. Praatt
2. Prat
3. Praat
4. Praaten

Vul de pv correct in.
De arend ..... naar een ander deel van Nederland (zweven, t.t.).

1. zweef
2. zweeft
3. zwevt

Asiyah en Nova ....... vanochtend op tijd in de klas (zijn, v.t.).

Schrijf de pv correct.
De kip .... een ei (broeden, v.t.).

1. broed
2. broedde
3. broedt
4. broedden

De wolf .... een vacht (bezitten, t.t.).

1. bezitten
2. bezit
3. bezitt

De man eet graag vlees.
Geldt de regel 'stam + t' bij deze zin?

1. Ja
2. Nee

Hij .... naar huis gebracht door zijn ouders (worden).

1. word
2. wort
3. werd
4. wordt

De kip ......... op een ei (broeden, t.t.)

De kip .......... op een ei (broeden, v.t.).

Ella ............... voorbij in de auto (rijden, t.t.).

Ella en Cherany ............. voorbij in de auto (rijden, v.t.).

Hoeveel persoonsvormen heeft een enkelvoudige zin?

1. 0
2. 3
3. 1
4. 2

Hoeveel persoonsvormen heeft een samengestelde zin?

1. 0
2. 1
3. meer dan 1

Vul alle leestekens duidelijk in.
Ik houd niet van spruitjes bromt Niek

Woehoe wij gaan bijna op schoolreis roept Salma

Ben jij klaar voor de toets?

Welke is goed:
Hij

1. Loop
2. sprint
3. Eett
4. Houd

Zet de zin in de hij vorm.
Ik verzend een brief.

Zet de zin in de u vorm.
Ik ga naar school.

Zet de zin in de ik vorm.
Zij tekent graag.

Zet de zin in de ik vorm.
Hij fietst naar de winkels.

Onthoud!

•  De persoonsvorm in de jij/hij/zij/u/het vorm in de tegenwoordige tijd in de stam +t. 
•  Als de stam eindigt op -t, komt er geen +t bij in de hij vorm

Hij vindt - Hij fluit