Paragrafen uit de vaardighedentoets

Verplaats je in een 16e-eeuwse paus. Wat zou hij vinden van het verkopen van aflaten? Leg je antwoord uit.
1 / 30
next
Slide 1: Open question

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Verplaats je in een 16e-eeuwse paus. Wat zou hij vinden van het verkopen van aflaten? Leg je antwoord uit.

Slide 1 - Open question

Wat was het belangrijkste doel van de inquisitie in de middeleeuwen?

Slide 2 - Open question

Welke uitspraak is onjuist?
A
Een aflaatbrief was volgens Luther niet voldoende om in de hemel te komen.
B
Luther wilde het geloof in heiligen afschaffen en een kerk zonder paus aan het hoofd.
C
Maarten Luther uitte zijn kritiek op de kerk aan het eind van de 16e eeuw.
D
Wat in de Bijbel stond, was volgens Luther belangrijker dan wat de paus zei.

Slide 3 - Quiz

Leg uit dat Luthers Bijbelvertaling past bij het humanisme.

Slide 4 - Open question

Stelling: ‘De Contrareformatie vond plaats in de vroegmoderne tijd, maar had net zo goed in de late middeleeuwen kunnen plaats vinden.’ Geef een argument vóór en een argument tegen de stelling.

Slide 5 - Open question

Maak de zin kloppend.
De Staten-Generaal konden besluiten nemen over...
A
buitenlandse politiek
B
landelijke politiek
C
gewestelijke politiek
D
Alle drie de onderwerpen

Slide 6 - Quiz

Noem twee verschillen tussen de Republiek en andere Europese landen in die tijd.

Slide 7 - Open question

Noem een overeenkomst tussen de Republiek en andere Europese landen in die tijd.

Slide 8 - Open question

Was het systeem van coöptatie in de Republiek democratisch? Leg je antwoord uit.

Slide 9 - Open question

De stadhouder en de regenten hadden soms verschillende belangen. Leg dit uit.

Slide 10 - Open question

Had een rijke koopman in het ancien régime privileges? Leg je antwoord uit.

Slide 11 - Open question

Verplaats je in een 18e-eeuwse paus. Bedenk wat hij zou vinden van de manier waarop verlichte denkers dachten over het geloof.

Slide 12 - Open question

Noem een belangrijk verschil tussen de ideeën van Rousseau en die van Montesquieu.

Slide 13 - Open question

Leg uit hoe de invoering van de trias politica machtsmisbruik kon voorkomen.

Slide 14 - Open question

Vergelijk het bestuur van de Republiek in de Gouden Eeuw met het bestuur van de Verenigde Staten (na aanvaarding van de grondwet). Welke overeenkomsten zie je?

Slide 15 - Open question

Zet de zinnen in juiste chronologische volgorde 
De derde stand eist meer inspraak in de Staten-Generaal. 
De Nationale Vergadering wordt opgericht.
HLodewijk XVI heeft financiële problemen en wil nieuwe belastingen invoeren.
De Staten-Generaal komen na 174 jaar voor het eerst weer bijeen.
Verlichte denkers doen voorstellen om de samenleving te verbeteren.

Slide 16 - Drag question

Kan de Amerikaanse Revolutie een voorbeeld zijn geweest voor de Franse revolutionairen? Leg je antwoord uit.

Slide 17 - Open question

In 1789 nam de Nationale Vergadering de Verklaring van de rechten van de mens en de burger aan. Leg uit dat deze verklaring was gebaseerd op ideeën van verlichte denkers.

Slide 18 - Open question

In 1792 groeide de onrust onder de Franse revolutionairen. Geef hiervoor een verklaring.

Slide 19 - Open question

Deze onrust onder Franse revolutionairen had een politiek-bestuurlijk gevolg. Welk gevolg was dat?
A
Frankrijk kreeg een regering van gematigde bestuurders.
B
Er kwam een eind aan de Terreur onder leiding van de koning.
C
Vanwege zijn steun aan de koning werd Robespierre onthoofd.
D
De Fransen besloten van hun land een republiek te maken.

Slide 20 - Quiz

Wat weet je over het bestuur van Nederland in de tijd na 1813 (toen Napoleon werd verdreven)?
A
Het land was een koninkrijk; Napoleons broer Lodewijk Napoleon was koning geworden.
B
Het land was een republiek; het bestuur uit de 17e-eeuwse Republiek was teruggekeerd.
C
Het land was een koninkrijk; de zoon van stadhouder Willem V was koning geworden.
D
Het land was een republiek; het bestuur uit de Bataafse Republiek was teruggekeerd.

Slide 21 - Quiz

Bedenk waarom Groot-Brittannië Oost-Indië, Suriname en de Antillen teruggaf aan Nederland.

Slide 22 - Open question

In 1815 kreeg Nederland een grondwet. Noem twee dingen uit die grondwet die passen bij verlichte ideeën over politiek en bestuur.

Slide 23 - Open question

Welk politiek doel hadden de conservatieven?

Slide 24 - Open question

Noem een politiek en een economisch doel van de liberalen in de eerste helft van de 19e eeuw.

Slide 25 - Open question

Waarom was een groot imperium in de 19e eeuw voordelig voor een Europees land?
A
Europese landen konden zo hun grondstoffen eenvoudiger in de koloniën afzetten.
B
Europese fabriekseigenaren hadden eenvoudig toegang tot afzetmarkten en grondstoffen.
C
Europese werkgevers konden goedkoop arbeiders uit de koloniën halen.
D
Het Europese land kreeg betere wapens en snellere verbindingen.

Slide 26 - Quiz

In 1877 woonden er zo’n 250 miljoen mensen in India. Waarom was dat belangrijk voor de Britse economie?

Slide 27 - Open question

Dit grote aantal inwoners had ook een politiek-bestuurlijk gevolg. Welk gevolg was dat?

Slide 28 - Open question

Leg uit dat de industriële revolutie tegelijkertijd een belangrijke oorzaak was van het modern imperialisme.

Slide 29 - Open question

Leg uit dat nationalisme en modern imperialisme met elkaar te maken hebben.

Slide 30 - Open question