Die erste Stunde
1 / 21
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Hoe vinden we de stam van een werkwoord?
A
-n van het werkwoord afhalen
B
door de takken te verwijderen
C
-en van het werkwoord afhalen
D
de ik- vorm
Slide 7 - Quiz
Om de personen in het Duits te onthouden in de juiste volgorde gebruiken we het ezelsbruggetje:
A
feesttenten
B
de 3 ballonen
C
idewis
D
een ezelsbrug is er niet
Slide 8 - Quiz
Bei glauben ist die er/es/sie - Form:
A
glaubet
B
glaut
C
glaubt
D
glauben
Slide 9 - Quiz
Vul de juiste vorm van 'trainieren' in: wann ...... du?
A
trainierest
B
trainierst
C
traint
D
trainst
Slide 10 - Quiz
wat is "wij wonen" in het Duits
A
ihr wohnt
B
wir wohnen
C
wir wohnt
D
wir wohnst
Slide 11 - Quiz
Er (können) ...... Deutsch sprechen.
A
kann
B
kannst
C
könn
D
könnt
Slide 12 - Quiz
Sie (können) ..... alles.
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt
Slide 13 - Quiz
Wir (können) ..... alles.
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt
Slide 14 - Quiz
Vul de juiste werkwoordvervoeging in
Ihr ......... (sein)
Ihr ......... (sein)
A
bist
B
ist
C
sind
D
seid
Slide 15 - Quiz
Vul de juiste werkwoordvervoeging in
Ihr ......... (sein)
Ihr ......... (sein)
A
bist
B
ist
C
sind
D
seid
Slide 16 - Quiz
Vul de juiste werkwoordvervoeging in
Du ......... (haben)
Du ......... (haben)
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben
Slide 17 - Quiz
Vul de juiste werkwoordvervoeging in
Du ......... (haben)
Du ......... (haben)
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben
Slide 18 - Quiz
zij kijkt televisie is:
A
sie fernsiet
B
sie fernsieht
C
sie sieht fern
D
sie siet fern
Slide 19 - Quiz
Slide 20 - Slide
Wieviel Bundesländer hat Deutschland?
A
16
B
10
C
13
D
15
