Terugblik Monohybride kruisingen en testkruising

Voorbereiden deeltentamen
1 / 22
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Voorbereiden deeltentamen

Slide 1 - Slide

Inhoud van de les
  • Terugblik monohybride kruising
  • Leerdoel
  • Uitleg
  • Zelf aan de slag: opdrachten maken

  • Huiswerk

Slide 2 - Slide

Kruisingsvraagstukken
Vraagstuk:
  1. Wat zijn de genotypen van de ouders? Geef deze weer in een kruising.
  2. Welke allelen kunnen de geslachtscellen van de ouders bevatten? 
  3. Welke mogelijkheiden bestaan er voor de versmelting van een zaadcel met een eicel? (evt kruisingsschema)
  4. Stel een kruisingsschema op voor een kruising van twee individuen uit de F1 generatie
Inleiding:
Een hond homozygoot voor lang haar kruist met een hond homozygoot voor kort haar. Het allel voor lang haar is dominant over het allel voor kort haar.

Slide 3 - Slide

Leerdoelen 3.3

  • Je kunt de frequentie van genotypen en fenotypen van nakomelingen bij een monohybride kruising afleiden uit een kruisingsschema of stamboom.
  •  Je kunt beschrijven hoe een testkruising uitgevoerd wordt

Slide 4 - Slide

Frequenties in kruisingsschema's

Frequenties in genotypen of fenotypen van de nakomelingen is aan te geven met 

verhoudingen 1:2:1
en/of 
percentages 25% : 50% : 25%

Slide 5 - Slide

Verhoudingen in kruisingsschema's
1. Wat is de verhouding van genotypen in de F2? 
  • AA : Aa : aa = 1 : 2 : 1

2. Wat is de verhouding van fenotypen in de F2?
AA & Aa = langharig , aa = kortharig dus
  • Langharig : kortharig = 3 : 1

Slide 6 - Slide

Percentages (of kansen) in kruisingsschema's
1. Wat is de kans op Aa (genotype) in de F2?
  • Aa =     = 50%

2. Wat is de kans op lang haar (fenotype) in de F2? 
  • Lang haar = AA + Aa = 75%

41+42=43
42

Slide 7 - Slide

Testkruisingen
Om uit te zoeken of een organisme homozygoot of heterozygoot is: kruisen met homozygoot recessief
Stel het testorganisme is Aa, dan zijn de nakomelingen 50% Aa en 50% aa
Stel het testorganisme is AA, dan zijn alle nakomelingen Aa
a
a
A
Aa
Aa
A
Aa
Aa
a
a
A
Aa
Aa
a
aa
aa

Slide 8 - Slide

Zelf aan de slag!
Deel 3 verdieping
B3 Monohybride kruisingen 
Maken opdracht 27 + 28 + 30 + 31 vanaf blz 140

Slide 9 - Slide

Voorbereiden deeltentamen
Samen
1. Leerstof bespreken/ vragen stellen
2. Elkaar overhoren

Zelfstandig
1. Lesson Up 
2. www.examenkracht.nl
3. www.biologiepagina.nl
4. Samenvatting/ woordweb maken

Slide 10 - Slide

Genotype
Fenotype
1. Homozyg. dom. x homozyg. dom.
AA x AA = 100% AA
2. Homozyg dom x heterozyg.
AA x Aa = 75% AA en 25% Aa
AA : Aa = 3: 1
3. Homozyg. dom x homozyg. rec.
AA x aa = 100% Aa
4. Heterozyg. x heterozyg.
Aa x Aa = 25% AA en 50% Aa en 25% aa
AA : Aa : aa = 1 : 2 : 1
5. Heterozyg. x homozyg. rec.
Aa x aa = 25% Aa en 75% aa
Aa : aa = 1 : 3
6. Homozyg. rec. x homozyg. rec.
aa x aa = 100% aa
1. Homozyg. dom. x homozyg. dom.
AA x AA = 100% zwart
2. Homozyg dom x heterozyg.
AA x Aa = 100% zwart

3. Homozyg. dom x heterozyg.
AA x aa = 100% zwart
4. Heterozyg. x heterozyg.
Aa x Aa = 75% zwart en 25% wit
zwart : wit = 3 : 1
5. Heterozyg. x homozyg. rec.
Aa x aa = 25% zwart en 75% wit
zwart : wit = 1 : 3
6. Homozyg. rec. x homozyg. rec.
aa x aa = 100% wit
A = zwart
a = wit

Slide 11 - Slide

Stambomen

Slide 12 - Slide

Lezen van een stamboom (1)
Een vierkant = man 


Een cirkel = vrouw

Kleur = met of zonder eigenschap 


Slide 13 - Slide

Lezen van een stamboom (2)

Informatie over verwantschap wordt aangegeven in de legenda of in de tekst van de opgave.

Slide 14 - Slide

Gegevens halen uit een stamboom
Uit een stamboom haal je in de volgende situatie wat dominant is en wat recessief is:
Zoek twee gelijke ouders qua fenotype (uiterlijk). Krijgen zij een kind met een ander fenotype, dan:
  • Hebben de ouders het dominante fenotype 
  • Zijn de ouders allebei heterozygoot (Aa)
  • Heeft het kind  het recessieve fenotype (aa)

Slide 15 - Slide

Drager

Als een aandoening recessief overervend is:

Dan heb je de aandoening alleen, als je het geen 2 keer hebt (aa)


Heb je Aa, dan ben je DRAGER, je hebt het gen wel, maar je bent niet ziek.

Als 2 dragers nakomelingen krijgen, dan hebben zij 25% kans op een kind met die aandoening (aa).

NB: er zijn geen dragers bij een dominant overervende aandoening!

Slide 16 - Slide

Welke drie conclusies trek je uit deze stamboom?

Slide 17 - Slide

Welke drie conclusies trek je uit deze stamboom?
  1. De eigenschap van de ouders is dominant
  2. De beide ouders zijn heterozygoot
  3. Nummer 2 is homozygoot voor de recessieve eigenschap

Slide 18 - Slide

Hoe kan je alle genotypes invullen in een stamboom?
(probeer het in te vullen op een kladblaadje)

Slide 19 - Slide

Tip 1:  zoek twee ouders met hetzelfde fenotype en een kind met een ander fenotype

Slide 20 - Slide

Tip 1:  zoek twee ouders met hetzelfde fenotype en een kind met een ander fenotype

Slide 21 - Slide

Huiswerk
Leren en maken 3.1 t/m 3.3
Opdracht 1, 5, 6, 7, 8, 12, 13, 14, 15, 17, 19, 20 en 21 t/m 39

Slide 22 - Slide