Leerdoelen thema 6 en 7

Leerdoelen thema 6
1 / 34
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with text slides.

Items in this lesson

Leerdoelen thema 6

Slide 1 - Slide

Je kunt de werking van zintuigen in relatie met het zenuwstelsel beschrijven.
Je kunt de reactie van een zintuig op een adequate prikkel beschrijven.

Prikkel -> zintuig (receptoren) -> impuls (gevoels-
zenuw) -> CZS (centrale zenuwstelsel) -> verwerking 
-> impuls (bewegingszenuw) -> reactie.

Adequate prikkel past bij zintuig (bijv. licht - oog, geluid
- oor).
Prikkel boven prikkeldrempel -> impuls.

Sterkere prikkel -> hogere impulsfrequentie (impulssterkte verandert nooit!).

Slide 2 - Slide

Je kunt de delen van het oog en hun functie beschrijven.

Slide 3 - Slide

Je kunt de beeldvorming door ooglenzen beschrijven.
( = accommoderen)
Dichtbij = bolle lens = aangespannen straalvormig lichaam.
Veraf = platte lens = ontspannen straalvormig lichaam.
Lensbandjes vast aan straalvormig lichaam en lens.
Beeld komt op z'n kop aan, hersenen draaien het om.

Slide 4 - Slide

Je kunt de werking van de pupilreflex beschrijven.
Om netvlies te beschermen of genoeg
licht erop te laten komen.





Licht -> kleine pupil door kringspier.
Donker -> grote pupil door straalsgewijs lopende spieren.

Slide 5 - Slide

Je kunt de bouw en werking van het netvlies 
beschrijven.
Zenuwcellen -> lichtreceptoren -> pigmentcellen.

Staafjes voor zwart/wit. Gevoeliger, dus minder
licht nodig.
Kegeltjes voor kleuren. Meer licht nodig en 
voornamelijk op de gele vlek.

Blinde vlek = geen lichtreceptoren (alleen zenuwen).

Slide 6 - Slide

Je kunt toelichten hoe je diepte kunt zien.
(= stereoscopie)
Beeld links en rechts wordt gecombineerd -> diepte zien.

Slide 7 - Slide

Je kunt toelichten wat gedrag is en beschrijven hoe gedrag tot stand komt.
Je kunt uitleggen dat gedrag het resultaat is van de relatie van een organisme met zijn omgeving.
Gedrag = alle waarneembare activiteiten (gedragselementen = handelingen).
Adequaat gedrag = aangepast aan omstandigheden -> grotere overlevingskans en fitness.

Gedragssysteem = gedrag met gemeenschappelijk doel. Gedragsketen = opeenvolgend.

Prikkels 
- extern: via zintuigen uit omgeving (bijv. geur/geluid)
- intern: lichamelijk (bijv. honger/dorst)

Prikkel + motivatie -> gedrag.

Slide 8 - Slide

Je kunt een eenvoudig gedragsonderzoek beschrijven.

Slide 9 - Slide

Je kunt verklaren dat gedrag deels erfelijk is bepaald.
Je kunt leerprocessen herkennen en de functie daarvan uitleggen.
Gedrag                                                                       Leerprocessen
- aangeboren
- aangeleerd

Sleutelprikkel = altijd dezelfde respons.
Versterkt? -> supranormale prikkel
Gewenning
Minder reactie op herhaalde prikkel.
Inprenting
Leren in gevoelige periode (ganzen met moeder)
Imitatie
Nadoen van soortgenoten
Conditionering
Leren door positieve/negatieve ervaringen
Trial and error (vorm van conditionering)
Proefondervinderlijk leren
Inzicht
Nieuwe situatie -> nadenken -> oplossing

Slide 10 - Slide

Je kunt uitleggen wat sociaal gedrag is en hoe dit gedrag de overlevingskansen van organismen beïnvloedt.
Sociaal gedrag = gedrag van soortgenoten ten opzichte van elkaar.

Functies:
- territorium bepalen (bijv. dreigen/imponeren)
- rangorde bepalen (bijv. verzoening/verdedigen)
- verzorging

Conflictgedrag = als motivatie voor 2 gedragssystemen even groot is (niet kunnen kiezen).
- overspronggedrag -> gedrag uit 3e (niet passende) gedragssysteem 

Slide 11 - Slide

Je kunt uitleggen hoe sociaal gedrag evolueert.
Functie:
- niet constant gevechten (want rangorde is bepaald)
- soortspecifiek: bijv. balts (gedrag voor paren) -> geen zaad- of eicellen verspillen
- band versterken

Leven in groep: kan overlevingskans vergroten, nadeel = delen.
Altijd gericht op fitness!

Sociaal gedrag kan erfelijk zijn of via leerprocessen doorgegeven.

Slide 12 - Slide

Leerdoelen thema 7

Slide 13 - Slide

7.1.1 Je kunt omschrijven wat een ecosysteem is en wat de kenmerken ervan zijn.

.






Habitat = leefgebied van een organisme.


Slide 14 - Slide

Je kunt biotische en abiotische factoren binnen een ecosysteem benoemen.

Biotisch = organismen (levende/dode natuur).
Abiotisch = invloeden uit de levenloze omgeving (bijv. licht/grond/water).

Slide 15 - Slide

Je kunt de invloed van de belangrijkste abiotische factoren op organismen beschrijven.
Temperatuur -> enzymwerking.
Bodem / licht / zuurstof / water, etc.

Slide 16 - Slide

Je kunt de invloed van de belangrijkste abiotische factoren op organismen beschrijven.
Smaller tolerantiegebied --> soort 
gevoeliger voor veranderingen.

Gevolg bij verandering:
- soort kan ertegen (brede tolerantie)
- soort verdwijnt
- natuurlijke selectie -> soort ontwikkelt
- nieuwe soorten in gebied

Slide 17 - Slide

7.2.1 Je kunt binnen een ecosysteem vormen van concurrentie en van coöperatie onderscheiden.
Concurrentie -> selectiedruk -> alleen beste geven eigenschappen door.
Coöperatie = samenwerking tussen soortgenoten.

Symbiose = langdurig samenleven tussen verschillende soorten.

Slide 18 - Slide

7.2.2 Je kunt de dynamiek en het evenwicht in een ecosysteem beschrijven.
Biologisch evenwicht = soortensamenstelling
blijft ong. constant.

Slide 19 - Slide

7.3.1 Je kunt de voedselrelaties binnen een ecosysteem beschrijven.

Slide 20 - Slide

7.3.1 Je kunt de voedselrelaties binnen een ecosysteem beschrijven.

Slide 21 - Slide

7.3.2 Je kunt de energiestromen door een ecosysteem beschrijven.
Biomassa = totale gewicht organische stoffen (als energiebron).


Verlies door:
- verbranding
- onverteerd (uitwerpselen)
- sterfte

Slide 22 - Slide

7.4.1 Je kunt aan de hand van kenmerkende soorten enkele ecosystemen beschrijven.
Pionier = 1e planten/dieren op kale grond. Heftige omstandigheden:
Kenmerken:
- snelle groei
- snelle reproductie (veel lichte zaden)
- tolerant
- kleine biomassa en eenvoudig voedselweb



Indicatorsoorten = zegt iets over een kenmerk van het milieu.

Slide 23 - Slide

7.4.2 Je kunt veranderingen in een ecosysteem beschrijven.
Successie = verandering van soortensamenstelling in gebied. 
Na pioniersoorten steeds meer schaduw, humus, beschutting -> minder tolerante soorten kunnen er leven. 

Laatste stadium = climaxstadium. Kenmerken:
- abiotische factoren ong. constant
- soortensamenstelling ong. constant
- productie = afbraak (biomassa blijft gelijk)
- gesloten kringloop
- grote biodiversiteit
- weinig, maar grote zaden

Slide 24 - Slide

Rest: in LessonUp (net behandeld)

Slide 25 - Slide

7.5.1 Je kunt de koolstofkringloop beschrijven.

Slide 26 - Slide

7.5.2 Je kunt de stikstofkringloop beschrijven.

Slide 27 - Slide

7.6.1 Je kunt de voornaamste oorzaken en gevolgen van milieuproblemen toelichten.
Oorzaken: bevolkingsgroei, veranderende levenswijze (industrialisering, intensivering).

Gevolgen: vervuiling, uitputting, aantasting en vermindering biodiversiteit.

Slide 28 - Slide

7.6.2 Je kunt uitleggen wat duurzame ontwikkeling is.
Kan voorzien in de behoeften van huidige generatie, zonder de behoeften van toekomstige generaties/natuur in gevaar te brengen.

Kan dus eeuwig doorgaan, zonder te 'verbruiken'.

Slide 29 - Slide

7.6.3 Je kunt maatregelen voor natuurbescherming toelichten.
- Niets doen: natuur gang laten gaan.
- Actief beheer: kappen, maaien, begrazen.
- Aanbrengen variatie in landschap.
- Tegengaan versnippering: bijv. ecoducten, dassentunnels etc.
- Rode lijst: overzicht soorten die uit NL (dreigen te) verdwijnen.

Slide 30 - Slide

7.7.1 Je kunt beschrijven hoe in de landbouw wordt toegewerkt naar een optimale voedselproductie.
Hogere productie door:
Nadeel 
Bestrijdingsmiddelen
Niet afbreekbaar, soort wordt resistent, accumulatie (ophoping)
Bemesting
Eutrofiëring, kringloop open ipv gesloten
Genetische modificatie
'Rommelen' met natuur
Veredeling
Genen kunnen verdwijnen

Slide 31 - Slide

7.7.2 Je kunt de oorzaken en gevolgen van eutrofiëring van water en mogelijke oplossingen daarvoor beschrijven.

Slide 32 - Slide

7.8.1 Je kunt oorzaken van de klimaatverandering en mogelijke oplossingen daarvoor beschrijven.
Versterkt broeikaseffect --> heftiger weer, droogte, overstromingen etc.

Slide 33 - Slide

7.8.1 Je kunt oorzaken van de klimaatverandering en mogelijke oplossingen daarvoor beschrijven.

Slide 34 - Slide