Het lijdend voorwerp

1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

grammatica tot nu toe

1. Zoek de persoonsvorm

2. Verdeel de zin in zinsdelen

3. Zoek het onderwerp van de tekst

    wie/wat + pv?

4. Zoek het werkwoordelijk gezegde

    alle werkwoorden, gesplitste werkwoorden, aan het en te

 

Slide 2 - Slide

Het lijdend voorwerp

Je stelt de vraag: Wie/wat + wg + ow?

Het antwoord hierop is het LV

Let op: niet in elke zin staat een LV

Een LV begint nooit met een voorzetsel

 

voorbeeld: De oude man heeft het hondje uitgelaten.

Slide 3 - Slide

/De bejaarde vrouw/heeft/een nieuw boek/gekocht./

Slide 4 - Slide

/De bejaarde vrouw/heeft/een nieuw boek /gekocht./
pv:     heeft
ow:   de bejaarde vrouw
wg:   heeft gekocht
lv:      een nieuw boek

Slide 5 - Slide

De verdrietige peuter heeft zijn knuffel verstopt.

 

 

 

Slide 6 - Slide

De verdrietige peuter heeft zijn knuffel verstopt.

/De verdrietige peuter /heeft /zijn knuffel /verstopt./

 

 pv: heeft

ow: de verdrietige peuter

wg: heeft verstopt

lv: zijn knuffel

Slide 7 - Slide

Wat is het onderwerp in de zin?

Dankzij haar inzet is Denise geslaagd.
A
haar inzet
B
Denise
C
dankzij haar inzet

Slide 8 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Dat kind is alweer aan het huilen.
A
is huilen
B
aan het huilen
C
is aan het huilen

Slide 9 - Quiz

In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen:
wie/wat + wg + ow?
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Bestel jij een paar broden voor mij?
Wat is het lijdend voorwerp?
A
jij
B
broden
C
een paar broden
D
voor mij

Slide 12 - Quiz

Maak de opdrachten

Jullie krijgen een kopie met zinnen.
Maak de opdrachten op de manier die op de kopie staan.

Slide 13 - Slide