Verzorging les 4 quiz

Zorg en welzijn: zorgcentrum
1 / 29
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3,4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Zorg en welzijn: zorgcentrum

Slide 1 - Slide

1. Wat betekent ADL?
A
Algemeen Dagelijkse Lichaamsverzorging
B
Algemeen Dagelijkse levensverrichtingen
C
Activiteiten Dagelijks Leven

Slide 2 - Quiz

2. Noem twee ADL (algemeen dagelijkse levensverrichtingen) hulpmiddelen

Slide 3 - Open question

4. Wat is een woonzorgcentrum?

Slide 4 - Open question

6. Additief betekent .....
A
bewaren
B
voedingsstof
C
toevoeging
D
voedingsmiddel

Slide 5 - Quiz

7. Op welke kleur snijplank snijd je dit product?
A
Geel
B
Blauw
C
Rood
D
Groen

Slide 6 - Quiz

8. Als je op dezelfde snijplank eerst vlees snijdt en daarna sla, is er grote kans op:
A
Kruisbesmetting
B
Salmonella
C
Legionella
D
Bacteriën op het vlees

Slide 7 - Quiz

9. Waarom gebruik je verschillende kleuren snijplanken?
A
Ziet er leuk uit
B
Zodat je kan onthouden welke snijplank je gebruikt hebt
C
Voor zoveel mogelijk afwas
D
Om kruisbesmetting te voorkomen

Slide 8 - Quiz

10. Voor wat voor product gebruiken we deze snijplank ?
A
Kip en gevogelte
B
Rood vlees
C
Gebraden vlees
D
Varkens vlees

Slide 9 - Quiz

11. Als je je aan de HACCP code houdt dan.....
A
Draag je geen sieraden
B
Zorg je voor een gezellige sfeer
C
Maak je altijd lekker eten
D
Houdt je je aan de regels van de docent

Slide 10 - Quiz

12. Wat betekend HACCP; Hazard Analysis and Critical Control Points
A
De controle op hygiene
B
de controle op arbo
C
De controle op ergonomie
D
De controle op de werkplek

Slide 11 - Quiz

13. Wat is dit voor een keurmerk?
A
Biologisch keurmerk
B
Beter leven keurmerk
C
Ecologisch keurmerk
D
Fairtrade keurmerk

Slide 12 - Quiz

14. Welke maaltijd is geschikt voor een veganist?
A
Broodje met halal shoarma
B
gegrilde spies met champignons, paprika en ananas
C
kipsaté met friet
D
salade met walnoten en geitenkaas

Slide 13 - Quiz

15. Wat mag iemand met Coeliakie niet eten?
A
Gluten
B
Zuivel
C
Fruit
D
Rundvlees

Slide 14 - Quiz

16. Welk van onderstaande producten bevat geen gluten?
A
pizza
B
oliebollen
C
aardappelen
D
spaghetti

Slide 15 - Quiz

17. Een voedselinfectie krijg je .....
A
van vlees
B
van verse groenten
C
van vis
D
bedorven voedsel

Slide 16 - Quiz

18. In voedsel kunnen micro-organismen zitten die giftige stoffen aanmaken. Wat kun je krijgen als je die opeet?
A
Voedselallergie
B
Voedselinfectie
C
Voedselintolerantie
D
Voedselvergiftiging

Slide 17 - Quiz

19. Welk voedsel mogen moslims wel eten?
A
Brood, Eieren, varkenskarbonade
B
eieren, yoghurt, halal kipfilet
C
paardenrookvlees, halal kipfilet, eieren
D
eieren, varkenskarbonade, yoghurt

Slide 18 - Quiz

20. Is een E-nummer altijd kunstmatig gemaakt door de industrie?
A
Nee, het zijn altijd natuurlijke stoffen
B
Ja, het zijn altijd kunstmatig gemaakte stoffen
C
Soms hebben E-nummers een natuurlijke, soms een synthetische oorsprong
D
ja met een printer

Slide 19 - Quiz

21. Welke manier van conserveren zie je hier afgebeeld?
A
zout
B
luchtdicht
C
gepasteuriseerd
D
Droog

Slide 20 - Quiz

22. Welke manier van conserveren zie je hier?
A
Koelen
B
Steriliseren
C
Pasteuriseren
D
luchtdicht verpakken

Slide 21 - Quiz

23. Welke manier van conserveren zie je hier?
A
Drogen
B
Steriliseren
C
Pasteuriseren
D
luchtdicht verpakken

Slide 22 - Quiz

24. "Conserveren" is een ander woord voor...
A
Museum
B
Toevoegen
C
Eten
D
Bewaren

Slide 23 - Quiz

25. Je hebt diverse voedingsgewoonten. Welke uitspraken hoort bij Hindoeïsme?
A
Ze beschouwen het varken als heilig dier en eten het vlees niet
B
Ze beschouwen de koe als een heilig dier en eten het vlees niet
C
Ze mogen geen kip eten
D
Ze eten geen vis

Slide 24 - Quiz

26. Wat mogen mensen die Koosjer eten niet?
A
Kreeft
B
Rund
C
Zalm
D
Linzen

Slide 25 - Quiz

27. Op de foto zie je een tillift. Dit is een ADL hulpmiddel.
Hoe noem je dit ook wel?
A
tiltechniek
B
lifttechniek
C
transfertechniek

Slide 26 - Quiz

28. Hoe stimuleer je zelfredzaamheid van ouderen?
A
Door de juiste hulpmiddelen aan te bieden
B
Door ouderen te stimuleren tempo te maken
C
Door eenvoudige taal te gebruiken
D
Door ouderen weinig hulp aan te bieden

Slide 27 - Quiz

30. Wat is zelfredzaamheid?
A
Als je jezelf kan redden op alle gebieden van ADL
B
Als je je zelf kan redden als je een ongeluk hebt gehad
C
Als je weet wat het nodig is om zelf dingen te kunnen doen
D
Mensen helpen in het dagelijks leven die dat niet kunnen

Slide 28 - Quiz

This is the end!
THANK YOU

Slide 29 - Slide