Week 41 (7 tm 11 oktober 2024)

Fase 1: SPREEKVAARDIGHEID

Eindopdracht: 'Mon propre vlog'

• Ik kan iemand begroeten.
  
• Ik kan mezelf en mijn familie voorstellen.
  
• Ik weet hoe ik de letters e-d-t-z-s uitspreek.
  
• Ik kan Franse woorden voor familieleden + getallen t/m 20 gebruiken in zinnen.

LESDOEL:

• Aan het einde van de les kan ik het werkwoord 'avoir' correct in een zin gebruiken.
• Aan het einde van de les weet ik wat ik al goed kan en waar ik nog aan ga werken.

PLANNING:

• Samen: doelen evalueren.
  
• Samen: persoonlijke voornaamwoorden + avoir oefenen.
  
• Zelfstandig: persoonlijke aandachtspunten herhalen.
  
• Zelfstandig: weektaak maken.
  
• Samen: planning voor de komende week

Les outils pour cette leçon:

• le dossier de planification
• le stylo
• le cahier
• la tablette
• les écouteurs

Wat kan ik al?

Laatste vraag
Hoe vraag je hoe oud is zij?

1. Il a quel âge?
2. elle a quel âge
3. Elle habite où?
4. Elle s'appelle comment?

Hoe vraag je of iemand een zus heeft?

1. Tu as une soeur?
2. Tu as un frère?
3. Tu habites où?
4. Tu as quel âge?

Hoe vraag je hoe iemand heet?

1. Comment je m'appelle?
2. Ça va bien?
3. Elle habite où?
4. Comment tu t'appelles?

Tekst

AVOIR ( = hebben)

AVOIR 

AVOIR ( = hebben)

AVOIR 

Vul de juiste vorm van avoir in:
Vous ________ (avoir)

1. avez
2. as
3. ont
4. avons

Vul de juiste vorm van avoir in:
On ________ (avoir)

1. ai
2. as
3. avons
4. a

Vul de juiste vorm van avoir in:
J' ________ (avoir)

1. ai
2. as
3. ont
4. avons

Kies de juiste vorm van avoir in:
Vous ________ (avoir)

1. ont
2. avons
3. avez
4. a

Vul de juiste vorm van avoir in:
Tu ________ (avoir)

1. ai
2. as
3. a
4. avons

Kies de juiste vorm van avoir:
Marie ________ (avoir)

1. ai
2. as
3. a
4. avons

Vul de juiste vorm van avoir in:
Elle ________ (avoir)

1. ai
2. as
3. a
4. avons

Vul de juiste vorm van avoir in:
Ils ________ (avoir)

1. ai
2. ont
3. avez
4. avons