IKEA-ITS 18 juni

Wat gaan we vandaag doen/leren?
- De kernwaarden van IKEA, deel 1
- De CAO
- De woordenlijst, deel 2
- het huiswerk bespreken
- Opdracht 2
- werkwoorden oefenen
- Klantvriendelijkheid


1 / 36
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen/leren?
- De kernwaarden van IKEA, deel 1
- De CAO
- De woordenlijst, deel 2
- het huiswerk bespreken
- Opdracht 2
- werkwoorden oefenen
- Klantvriendelijkheid


Slide 1 - Slide

1. Leiden door het goede voorbeeld te geven.

Wat betekent dit?

Wat merk je hiervan op de werkvloer?

Slide 2 - Slide

Leiding geven door het goede voorbeeld te geven is het altijd handelen volgens de IKEA normen en waarden en daarvoor op te komen. Dat begint met het ons bewust zijn van ons gedrag en de gevolgen van ons handelen, klein of groot.

Slide 3 - Slide

2. Vernieuwen en verbeteren


Wat betekent dit?

Wat merk je hiervan op de werkvloer?
 

Slide 4 - Slide

Wat we vandaag doen, kunnen we morgen weer iets beter doen. Een sterke wil om te vernieuwen en te verbeteren voor zoveel mogelijk mensen is een van de drijvende krachten achter ons succes

Slide 5 - Slide

3. Zorg voor de mens en het milieu

Wat betekent dit?

Wat merk je hiervan op de werkvloer?
 

Slide 6 - Slide

Onze activiteiten en producten hebben invloed op het milieu. Soms zijn we deel van het probleem en we hebben besloten een deel van de oplossing te worden. De bron voor oplossingen ligt vaak in onze eigen waarden: onze zorg voor mensen, ons streven om afval te vermijden en onze wens om meer uit minder te maken.

Slide 7 - Slide


4. Saamhorigheid

Wat betekent dit?

Wat merk je hiervan op de werkvloer?
 

Slide 8 - Slide

Saamhorigheid, “Tillsammans”, vormt het hart van de IKEA cultuur. We zijn betrokken bij elkaar, zorgen voor elkaar, erkennen en vertrouwen elkaar in een sfeer van bescheidenheid, eerlijkheid en wederzijds respect.

Slide 9 - Slide

5. Kostenbewustzijn

Wat betekent dit?

Wat merk je hiervan op de werkvloer?
 
 

Slide 10 - Slide

Zoveel mogelijk mensen zouden een mooie en functionele thuissituatie moeten kunnen betalen. Ons hele bedrijfsmodel is gebaseerd op het idee van lage prijzen die een hoge omzet genereren. Deze combinatie leidt bij lage kosten tot een gezonde winst op de lange termijn. Winst waarmee wij kunnen investeren om nog meer mensen met ons aanbod te kunnen bereiken.

Slide 11 - Slide



Wat is een CAO?

Slide 12 - Slide

CAO = collectieve arbeidsovereenkomst

Dit is een document waarin een aantal afspraken staan, die gemaakt zijn door werkgevers en werknemers samen. 

Wat voor afspraken staan erin?

Slide 13 - Slide

Bijvoorbeeld afspraken over

- loon en loonschalen
- vakantiedagen
- verlof
- ontslag
- pensioen.

Slide 14 - Slide



woordenlijst deel 2

Slide 15 - Slide

HFB's                               =  dit zijn de diverse afdelingen
Prenote                           = is een lijst van artikelen die                                                         vanuit vracht winkel in wordt                                                     gevuld
Dagmanager                  =  de leidinggevende van de dag
Rollcall                              = elke ochtend update van                                                            gisteren en wat er vandaag op                                                  planning staat




Slide 16 - Slide

AVA's                             =    afdelings vreemde artikelen      
P-tag                             =  prijskaartjes
Isell                                 =  ons bestelsysteem
SLM/Warenlegging   = sales location management                                                       systeem

Slide 17 - Slide

RDT                               = scanapparaat
PCD/RANGE/EDS      = productchangedate/                                                                   producten/end date sale)
OTW                               = open the wallet
Artikelen                        = alles wat IKEA verkoopt
AOS                                  = add on sale

Slide 18 - Slide



werkwoorden oefenen

Slide 19 - Slide

Diana ............ van de trap ....................
(vallen, voltooide tijd)
A
heeft gevald
B
heeft gevallen
C
is gevald
D
is gevallen

Slide 20 - Quiz

Vroeger ....................... de mensen veel brieven.
(schrijven, verleden tijd)
A
schrijfde
B
schreevden
C
scheven
D
schoven

Slide 21 - Quiz

Diederik en Petra ........................ twee weken geleden aan in Peru.
(komen, verleden tijd)
A
kwam
B
kwamen
C
kwamden
D
kwomen

Slide 22 - Quiz

..................... jullie nog lang op het feest ......................?
(blijven, voltooide tijd)
A
Zijn, bleven
B
Zijn, gebleven
C
Bent, bleven
D
Heeft, gebleven

Slide 23 - Quiz

......................... jij vroeger ook naar zwemles?
(gaan, verleden tijd)
A
Ging
B
Gong
C
Gang
D
Gangen

Slide 24 - Quiz

Wat ..................... de afdeling VERLICHTING vandaag ......................?
(kopen, voltooide tijd)
A
hebt verkoopt
B
is verkopen
C
hebben verkocht
D
heeft verkocht

Slide 25 - Quiz

....................... je de opdracht ....................?
(begrijpen, voltooide tijd)
A
Heeft begrepen
B
Heb begrepen
C
Heeft begript
D
Heb begript

Slide 26 - Quiz

Oma ......................... mij een nieuwe fiets voor mijn verjaardag ......................
(geven, voltooide tijd)
A
heeft, gegeven
B
is gegeeft
C
hebben gegeeft
D
is gegeven

Slide 27 - Quiz

Maaike .......................... mij met mijn huiswerk.
(helpen, verleden tijd)
A
hielp
B
hielpt
C
holpte
D
holpde

Slide 28 - Quiz

Jij het
(begrijpen, voltooide tijd)

Slide 29 - Open question

De docent de boeken
(geven, voltooide tijd)

Slide 30 - Open question

je je telefoon?
(vergeten, voltooide tijd)

Slide 31 - Open question

Wie .................. vandaag te laat?
(komen, verleden tijd)

Slide 32 - Open question

de appels uit de boom
(vallen, verleden tijd)

Slide 33 - Open question

je naar je werk?
(gaan, voltooide tijd)

Slide 34 - Open question

Waar jullie nou?!
(blijven, verleden tijd)

Slide 35 - Open question

Klantvriendelijkheid 

1. Begroeten 
2. Je voorstellen  
3. Beleefdheidsvormen 
4. Begrip tonen/ discussie ontwijken..... 
5. Houding, non-verbaal 
6. Een praatje maken/ een praatje netjes afkappen

Slide 36 - Slide