Grammar E

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

Vandaag:

Verleden tijd

Voltooid tegenwoordige tijd

Duurvorm verleden tijd

Doel:

je kan praten over dingen in het verleden

je kan herkennen dat iemand anders het over het verleden heeft.

pagina 91 in je tekstboek.

verleden tijd

hele werkwoord +ed

voor iets wat in het verleden is gebeurd.

Ik heb gisteren gelopen.

I walked yesterday.

verleden tijd

1. hele werkwoord +ed
2. hele werkwoord +s
3. hele werkwoord +es
4. hele werkwoord +t

I ... in a store.
(ik werkte in een winkel.)

1. works
2. workes
3. workt
4. worked

voltooid tegenwoordige tijd

have/has + voltooid deelwoord

in het verleden begonnen en nu nog bezig.

iets waar nu het resultaat nog van te merken is.

ervaringen tot nu toe.

in het verleden begonnen en nu nog bezig.

Erik has lived there since December.

iets waar nu het resultaat nog van te merken is.

she can't walk; she has broken her leg.

ervaringen tot nu toe.

I have never swum in a pool.

voltooid tegenwoordige tijd

1. to be + voltooid deelwoord
2. have/has + voltooid deelwoord
3. hele werkwoord +ed
4. hele werkwoord +s

verleden tijd

1. hele werkwoord +es
2. hele werkwoord +ed
3. hele werkwoord +s
4. hele werkwoord +t

verleden tijd

voltooid tegenwoordige tijd

in het verleden gebeurd en nu klaar

iets wat in het verleden is begonnen en nog bezig is

ervaringen tot nu toe

het resultaat is nu nog steeds te merken

duurvorm verleden tijd

was/were + stam+ing

je gebruikt deze in een zin om 2 verschillende dingen aan te geven

I was walking when I saw a dog.

was walking = lang

saw = kort

I ... ... when he came in.
(Ik was aan het werk toen hij binnenkwam.)

1. was works
2. am worked
3. am working
4. was working

He ... ... away when he fell.
(Hij was aan het rennen toen hij viel.)

1. runned
2. ran
3. was running
4. was ran