rendement

Energie omzetten
Je kunt elektrisch energie gebruiken om:
- te verwarmen
- te verlichten
- bewegen
- magnetisme
- opslaan
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Energie omzetten
Je kunt elektrisch energie gebruiken om:
- te verwarmen
- te verlichten
- bewegen
- magnetisme
- opslaan

Slide 1 - Slide

Verlichten
Elektrische energie kun je gebruiken om te verlichten. 
Verwarmen
Elektrisch energie kan gebruikt worden om te verwarmen. 
Bewegen
Elektrische energie kan gebruikt worden om iets te laten bewegen. 
Magnetisme
Elektrisch energie kan gebruikt worden om elektromagneten aan te drijven. 
Opslaan
Elektriciteit kun je ook opslaan in batterijen en accu's. 

Slide 2 - Slide

Welke energieomzettingen vinden er in een energiecentrale plaats?
A
Chemische energie -> bewegingsenergie -> warmte energie -> elektrische energie
B
Chemische energie -> warmte energie -> bewegingsenerige-> elektrische energie

Slide 3 - Quiz

Energiecentrale
De energiecentrale zet chemische energie uit fossiele brandstoffen (vooral steenkool) om in warmte energie. 

Dit wordt gebruikt om water te verwarmen tot stoom, dit stoom wordt gebruikt om een schoepenrad in beweging te brengen (bewegischenergie) zodat een generator gaat draaien en zo elektrische energie wordt gemaakt. 

Slide 4 - Slide

Wat is Watt?
A
Grootheid
B
Anders....
C
Stroomkracht
D
Vermogen

Slide 5 - Quiz

Wat betekent de letter P?
A
Spanning
B
Stroomsterkte
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 6 - Quiz

De eenheid van vermogen is ......
A
V
B
A
C
W
D
h

Slide 7 - Quiz

Hoe berekenen we het vermogen
A
spanning x stroomsterkte
B
stroomsterkte : spanning
C
spanning : stroomsterkte
D
spanning x weerstand

Slide 8 - Quiz

Bereken het vermogen van 2 lampen van 0.1 A die aangesloten zijn op het lichtnet.
A
Verm = 12 V x 2A = 24W
B
Verm = 230 V x 1A = 230W
C
Verm = 12 V x 0.2A = 2.4W
D
Verm = 230 V x 0.2A = 46W

Slide 9 - Quiz

Op een lampje staat: 6V;100 mA
Hoe groot is het vermogen van het lampje?
A
P = 600 W
B
P = 0,6 W
C
P = 6 W
D
P = 60 W

Slide 10 - Quiz

Wat is de eenheid van vermogen in de formule E=P*t
A
W
B
kW
C
P
D
E

Slide 11 - Quiz

Energiegebruik
Energiegebruik = E in kWh

kilo Watt hour (uur)


Slide 12 - Slide

Elektrische energie berekenen
Een gloeilamp met een vermogen van 40 W staat 30 min aan.

Bereken de hoeveelheid elektrische energie in kWh.


Slide 13 - Slide

Een gloeilamp met een vermogen van 40 W staat 30 min aan.

Bereken de hoeveelheid elektrische energie in kWh

Slide 14 - Open question

Energie berekenen
Energie = vermogen x tijd 
E = P x t
kWh = kW x h

Voorbeeld: Een radio heeft een vermogen van 3000W. De radio staat 5 uur aan. Hoeveel energie verbruikt de radio in die tijd?

  1.  G: P = 3000W, t= 5h, E=?
  2.  G: P = 3000:1000 = 3kW
  3. F: E = P x t
  4.  O: E = 3 x 5 = 15
  5. Eenheden: De verbruikte energie is dus 15 kWh


Slide 15 - Slide

Energie = vermogen x tijd. Een wasmachine van 1000W staat 1uur en 30min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.
A
Energie = 1000 : 1.5 = 666.7 kWh
B
Energie = 1000 x 1.5 = 1500 kWh
C
Energie = 1 x 1.5 = 1.5 kWh
D
Energie = 1 x 1.30 = 1.3 kWh

Slide 16 - Quiz

huiswerk opgave 12

Slide 17 - Open question

huiswerk opgave 18

Slide 18 - Open question

huiswerk opgave 19

Slide 19 - Open question

Wet van behoud van energie
Alle energie blijft ergens. Het verdwijnt niet. Het wordt alleen omgezet in een andere energievorm. Meestal is deze "afval" energie een vorm van warmte. 
Het rendement is nooit 100%

Slide 20 - Slide

Rendement
Niet alle energie wordt nuttig gebruikt. Door het percentage nuttige energie te berekenen, kun je het rendement vinden. 

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Rendement

Slide 23 - Slide

Rendement berekenen

Slide 24 - Slide


Slide 25 - Open question

Bij de verbranding van een bepaalde hoeveelheid benzine, komt in een automotor 500 kJ aan warmte vrij. Hiermee kan 200 kJ bewegingsenergie worden gemaakt. Wat is rendement van deze auto?
A
500 / 200 -> 2,5 %
B
200 / 500 -> 0,40 %
C
500 / 200 -> 25%
D
200 / 500 -> 40%

Slide 26 - Quiz

aan de slag
maken 22 t/m 25

Slide 27 - Slide