Paragraaf 2.1 herhaling

Paragraaf 2.1
Waarmee betaal je?
1 / 9
next
Slide 1: Slide
economieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 9 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Paragraaf 2.1
Waarmee betaal je?

Slide 1 - Slide

Je gebruikt geld op drie manieren. ​
Dat noem je geldfuncties. Je gebruikt geld:​ als ............. wanneer je de waarde van iets in geld aangeeft
A
ruilmiddel
B
rekenmiddel
C
spaarmiddel

Slide 2 - Quiz

Je gebruikt geld op drie manieren. ​
Dat noem je geldfuncties. Je gebruikt geld:​
als.....................wanneer je iets koopt
A
ruilmiddel
B
rekenmiddel
C
spaarmiddel

Slide 3 - Quiz

Je gebruikt geld op drie manieren. ​
Dat noem je geldfuncties. Je gebruikt geld: als........... wanneer je geld bewaart om het later uit te geven
A
ruilmiddel
B
rekenmiddel
C
spaarmiddel

Slide 4 - Quiz

Wat is chartaal geld?
A
Geld dat bestaat uit munten en bankbiljetten
B
Geld op je rekening + munten en bankbiljetten
C
Geld dat op je bankrekening staat
D
Geld dat op je spaarrekening staat

Slide 5 - Quiz

Geld op je bankrekening. Het is niet tastbaar.
A
Chartaal geld
B
Giraal geld

Slide 6 - Quiz

Je pint €50 via een geldautomaat. Wat gebeurt er de hoeveelheid chartaal en giraal geld?
A
Chartaal geld stijgt, en giraal geld daalt
B
Giraal geld stijgt en chartaal daalt.
C
Chartaal geld stijgt en giraal geld stijgt
D
Giraal geld daalt en chartaal geld daalt

Slide 7 - Quiz

Jordy zet €2200 op een spaarrekening. De rente is 1,4%. Bereken de rente na 1 jaar.

Slide 8 - Open question

Je zet €1750 op een spaarrekening tegen 1,4 % rente per jaar.
Hoeveel rente ontvang je na 5 jaar?

Slide 9 - Open question