unité 5 les styles

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

de kleding

1. les chaussettes
2. les vêtements
3. les chaussures
4. les baskets

vertaal waarom niet?

le manteau

1. de schoorsteenmantel
2. de ketting
3. de jas
4. de sportschoen

je porte des lunettes

1. hij poort me
2. ik draag een broek
3. ik heb een zonnebril
4. ik draag een bril

ik draag een broek

Zij draagt een jurk

une jupe à fleurs

1. een bloementjesgordijn
2. een fleurige rok
3. een bloemetjesrok
4. een bloemetjesjurk

ik draag een trui

ik hou van mijn t-shirt

1. j'aime mon teeshirt
2. il adore mon teeshirt
3. il aime son teeshirt
4. j'adore son teeshirt

de comfortabele spijkerbroek

blauw en geel

1. blue et jaune
2. jaune et bleu
3. orange et marron
4. bleu et jaune

Noteer les couleurs

Vertaal: ik draag een trui zwart, een spijkerbroek blauw en een pet geel.

Vertaal: zij heeft witte sokken

Kies wat juist is: de nieuwe bruine laarzen

1. de nouveaux bottines brunes
2. de nouvelles bottines brunes
3. de nouvelle brunes bottines
4. de nouveaux brunes bottines

Vertaal: j'ai oublié mon collier d'or

Vertaal: Pourquoi tu ne changes pas tes vêtements?

S'habiller betekent

1. zich aankleden
2. ik woon in
3. vergeten
4. kopen

écris les vêtements die je weet