Grammatica 2A1 les 4

Welkom!

Je les gaat zo beginnen. Volg alvast de instructies hiernaast als je binnenkomt. 
Camera aan
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Welkom!

Je les gaat zo beginnen. Volg alvast de instructies hiernaast als je binnenkomt. 
Camera aan

Slide 1 - Slide

Lisa
Lavinia
Noor
Deborah
Lesley
Nick
Dan

Welkom bij de les grammatica woordsoorten

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we doen vandaag?
  • Lesdoelen.
  • Theorie herhalen.
  • Uitleg nieuwe theorie.
  • Oefenen.
  • Aan de slag. 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Aan het einde van de les kan ik...
  • de vragende, aanwijzende, onbepaalde en betrekkelijke voornaamwoorden uit een zin halen.
  • de verschillende naamwoorden van elkaar onderscheiden aan de hand van de gegeven kenmerken.

Extra doel:
Aan het einde van de les kan ik de opdrachten zelfstandig doorlopen aan de hand van de basisuitleg van de docent.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Theorie herhalen

lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
hulpwerkwoord
koppelwerkwoord
zelfstandig werkwoord
voorzetsel
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
wederkerend voornaamwoord
wederkerig voornaamwoord

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Vragende, aanwijzende, betrekkelijke en onbepaalde voornaamwoorden
  • Vragend voornaamwoord
  1. wie, wat, welke, wat voor, wat voor een.
  2. Meestal staan deze aan het begin van een vraagzin. 
  •  Aanwijzend voornaamwoord
  1. deze, dit, die, dat.
  2. de-woord = die of deze.
  3. het-woord = dit of dat.
  4. Als het zelfstandig in de zin staat, vervangt het bepaalde woorden. Je kan het zelfstandig naamwoord er zelf achter denken.
  5. Het kan ook naar een zin verwijzen.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Vervolg
  • Betrekkelijk voornaamwoord
  1. die, dat, wie, wat.
  2. Het verwijst terug naar een woordgroep dat er vlak voor staat = antecedent. 
  3. Het woord waar wat naar verwijst kan een overtreffende trap, iets vaags of een hele zin zijn.
  • Onbepaald voornaamwoord
  1. iets, niets, niemand, iemand, alles, men, wat (=iets), elke, ieder(een).
  2. Het verwijst vaag naar  iets of iemand. Je kent geen bijzonderheden van de persoon of het ding. 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

De ene helft kan aan de slag!
Maken opdr. 9 t/m 11 op p. 136 en 137.
Leren gele gedeelten op p. 133 t/m 136.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Wanneer zijn die en dat betrekkelijke voornaamwoorden?

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Wanneer zij die en dat aanwijzende voornaamwoorden?

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Wanneer zij wie en wat betrekkelijke voornaamwoorden?

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Wanneer is wat een onbepaald voornaamwoord?

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Wanneer zij wie en wat vragende voornaamwoorden?

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Huiswerk
Leren gele gedeelten op p. 133 t/m 136 + Maken opdr. 9 t/m 11 op p. 136 en 137

Slide 14 - Slide

This item has no instructions