begrijpend lezen les 1: tekstdoelen en publiekgerichtheid

Nederlands - begrijpend lezen
Les 1 - tekstdoelen en publieksgerichtheid
Jaar  1
Periode 3 - 22-23
timer
10:00
We starten met 10 minuten lezen.
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands - begrijpend lezen
Les 1 - tekstdoelen en publieksgerichtheid
Jaar  1
Periode 3 - 22-23
timer
10:00
We starten met 10 minuten lezen.

Slide 1 - Slide

  • Toets creatief schrijven en spelling.

  • Hebben we spreekvaardigheid opdracht besproken.
  • Hebben we spreekvaardigheid geoefend.
  • Daarover nog vragen?

Wat hebben we gedaan?

Slide 2 - Slide

  • Spreekvaardigheid - week 8
  • Toets begrijpend lezen - week 12

Start nieuw blok

Slide 3 - Slide

  • Tekstdoelen bepalen
  • tekstsoorten kunnen koppelen aan tekstdoelen
  • publiek van een tekst kunnen aangeven

Leerdoelen voor deze les

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Tekstdoelen

Slide 6 - Slide

informeren
Tekstdoelen

Slide 7 - Slide

informeren
Tekstdoelen
opiniëren

Slide 8 - Slide

informeren
Tekstdoelen
opiniëren
overtuigen

Slide 9 - Slide

informeren
Tekstdoelen
opiniëren
overtuigen
activeren

Slide 10 - Slide

informeren
Tekstdoelen
opiniëren
overtuigen
activeren
amuseren

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Welk tekstdoel werd er afgebeeld?
A
informeren
B
opiniëren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Welk tekstdoel werd er afgebeeld?
A
informeren
B
opiniëren
C
activeren
D
amuseren

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Welk tekstdoel werd er afgebeeld?
A
amuseren
B
opiniëren
C
overtuigen
D
informeren

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Welk tekstdoel werd er afgebeeld?
A
opiniëren
B
informeren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Welk tekstdoel werd er afgebeeld?
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Welk tekstdoel werd er afgebeeld?
A
activeren
B
opiniëren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 23 - Quiz

Publieksgerichtheid

Slide 24 - Slide

Publieksgerichtheid
Onderwerp

Slide 25 - Slide

Publieksgerichtheid
Onderwerp
Inhoud

Slide 26 - Slide

Publieksgerichtheid
Onderwerp
Inhoud
Taalgebruik

Slide 27 - Slide

Publieksgerichtheid
Onderwerp
Inhoud
Taalgebruik
Plaats van publicatie

Slide 28 - Slide

Publieksgerichtheid
Onderwerp
Inhoud
Taalgebruik
Plaats van publicatie
Lay-out

Slide 29 - Slide

Publieksgerichtheid
Lay-out

Slide 30 - Slide

Aan de slag!
Ga naar het boek Op Niveau Blok 1: Lezen (blz 42) en
maak slide 19 t/m 35

Slide 31 - Slide

Wat is het verschil tussen een informatieve tekst en een uiteenzettende tekst (tekstsoorten).

Slide 32 - Open question

Welke van de teksten 5 t/m 11 (blz 37 t/m 40) (of slide 21 t/ 27) deel je in bij de uiteenzettende teksten?
Leg je antwoord uit.

Slide 33 - Open question

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Welke van de teksten 5 t/m 11 deel je in bij de informatieve tekstsoort?
Leg je antwoord uit.

Slide 41 - Open question

Welke van de teksten 5 t/m 11 is of zijn activerende teksten? Leg je antwoord uit.

Slide 42 - Open question

Wat is het verschil tussen overtuigende en opiniërende teksten?

Slide 43 - Open question

Welke van de teksten 5 t/m 11 deel je in bij de overtuigende tekstsoort?
Leg je antwoord uit.

Slide 44 - Open question

Welke van de teksten 5 t/m 11 deel je in bij de opiniërend tekstsoort?
Leg je antwoord uit.

Slide 45 - Open question

Je weet nu de tekstdoelen en tekstsoorten van de teksten 5 t/m 11. Welke tekstvormen
herken je in deze teksten? Gebruik hierbij de voorbeelden uit het schema van de theorie.

Slide 46 - Open question

Tekst 5 en 9 hebben dezelfde tekstvorm, maar niet hetzelfde tekstdoel. Kan dat?
Leg je antwoord kort en duidelijk uit.

Slide 47 - Open question

Bepaal het publiek voor elk van de teksten 5 t/m 11. Gebruik hierbij de drie soorten publiek uit de theorie en de bron van de tekst. De bron is het tijdschrift of de krant waar de tekst uit komt. Leg uit hoe je tot je keuze bent gekomen.

Slide 48 - Open question