15/01/2020

Wednesday 15 January
- Grammar review
- Check homework
- Practice test
- Self-study
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wednesday 15 January
- Grammar review
- Check homework
- Practice test
- Self-study

Slide 1 - Slide

Grammar review theme 2 + 3

Slide 2 - Slide

Grammar 5 - Negations 'to be'

Slide 3 - Slide

Grammar 6 - Present simple

Slide 4 - Slide

Grammar 6 - Present simple

Slide 5 - Slide

Grammar 6 - Present simple 

Slide 6 - Slide

Exceptions!

Slide 7 - Slide

?
?

Slide 8 - Slide

Sisklanken (x, sh, ch, ss) --> -es
?

Slide 9 - Slide

?
Sisklanken

Slide 10 - Slide

Medeklinker + y --> -ies
Sisklanken

Slide 11 - Slide

Grammar 7 - Ordinals 

Slide 12 - Slide

Grammar 7 - Ordinals

Slide 13 - Slide

Grammar 23 : Adverbs of frequency

Slide 14 - Slide

Adverbs of frequency
Het bijwoord komt voor het werkwoord:
He never smokes

Behalve als er een vorm van 'to be' in staat, dan komt het bijwoord achter het werkwoord:
My brother is always late. 

Slide 15 - Slide

Grammar 10: Comparatives & superlatives (p. 49 TB)

Slide 16 - Slide

tall - taller (than)- (the) tallest

Slide 17 - Slide

Woorden met één lettergreep en die eindigen op 1 klinker & 1 medeklinker

Slide 18 - Slide

Woorden die eindigen op medeklinker + y

Slide 19 - Slide

Woorden met drie lettergrepen of meer

Slide 20 - Slide

Uitzondering

famous - more famous - most famous


boring - more boring - most boring


tired  - more tired - most tired

Slide 21 - Slide

Onregelmatig

Slide 22 - Slide

Onregelmatig

Slide 23 - Slide

Onregelmatig

Slide 24 - Slide

Grammar 24 : Past simple (p. 127 TB)

Slide 25 - Slide

Past simple: werkwoord + ed


Werkwoord + ed 

Slide 26 - Slide

The baby cried all night. (to cry)


The baby cried all night. (to cry)

Slide 27 - Slide

The car stopped at a stop sign. (to stop)

Slide 28 - Slide

Irregular verbs

Slide 29 - Slide

Irregular verbs
to have (hebben) - had  
to lose (verliezen) - lost  
to drive (rijden) - drove   
to drink (drinken) - drank 
to spend (uitgeven) - spent
to do (doen) - did
to go (gaan) - went 

Slide 30 - Slide

Check homework


Test Yourself
(p. 80-81 WB)

Slide 31 - Slide

Practice test
Are you done? 

Study for the test. 

Slide 32 - Slide