Woorden thema 9

Woorden thema 9
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsISK

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Woorden thema 9

Slide 1 - Slide

Ze waren te laat, maar ze kwamen
-alsnog- naar de les.

A
meteen
B
toch nog
C
nooit meer
D
snel

Slide 2 - Quiz

We vertrekken morgen; onze
-bestemming- is Parijs.
A
het doel van de reis
B
het hotel
C
de ticketprijs
D
de bagage

Slide 3 - Quiz

We hebben morgen -overleg- met de docent over het project.
A
een feestje
B
een probleem
C
een afspraak om te praten
D
een pauze

Slide 4 - Quiz

Hij wilde mee, maar zijn vriend -weigerde- om te komen.
A
besloot
B
zei dat hij niet wilde
C
probeerde
D
vergat

Slide 5 - Quiz

Je moet je klachten -schriftelijk- indienen.
A
met de telefoon
B
via muziek
C
op papier of in tekst
D
hardop zeggen

Slide 6 - Quiz

Door de -drukte- duurde het lang voordat we binnen waren.
A
stilte
B
regen
C
muziek
D
veel mensen en activiteit

Slide 7 - Quiz

Bij ziekte zal het bedrijf je salaris
-doorbetalen-.
A
blijven betalen
B
minder betalen
C
dubbel betalen
D
stoppen met betalen

Slide 8 - Quiz

In dit -diagram- zie je hoe warm het deze maand was.
A
Een foto
B
Een tekst
C
Een tekening met cijfers
D
Een verhaal

Slide 9 - Quiz

We gaan -jaarlijks- op vakantie naar dezelfde plek.
A
nooit
B
elke week
C
elke maand
D
elk jaar

Slide 10 - Quiz

In -het hoogseizoen- zijn de stranden erg vol.
A
de rustige periode
B
de winter
C
de drukste tijd
D
de sluitingstijd

Slide 11 - Quiz

Hij sneed de kaas in -een blokje- om het netjes te presenteren op de borrelplank.
A
een drankje
B
een klein stukje
C
een recept
D
een rondje

Slide 12 - Quiz

Zij wilde laten zien hoe gastvrij ze was door haar bezoek meteen iets -in te schenken-.
A
drinken in een glas gieten
B
eten opwarmen
C
klaarmaken
D
drinken weggooien

Slide 13 - Quiz

Tijdens het spel moesten de leerlingen in -een kring- gaan staan om elkaar goed te kunnen zien.
A
een hoek
B
een rij
C
een cirkel
D
een vierkant

Slide 14 - Quiz

Na haar presentatie -deelde- ze folders -uit- zodat iedereen de informatie mee naar huis kon nemen.
A
tellen
B
aan anderen geven
C
zelf opeten
D
wegzetten

Slide 15 - Quiz

De hulpverlener -stond klaar- om de bewoners te ondersteunen na de storm.
A
gaan slapen
B
geen zin hebben
C
niet weten wat te doen
D
wachten om te helpen

Slide 16 - Quiz

De kok vertelde dat -de specialiteit- van het huis een gerecht is dat hij al jaren perfectioneert.
A
het duurste gerecht
B
een toetje
C
het gerecht dat het beste wordt gemaakt
D
een snack

Slide 17 - Quiz

De studenten -verheugen zich op- het uitwisselingsprogramma omdat ze nieuwe culturen willen leren kennen.
A
er zin in hebben
B
boos zijn
C
het vergeten
D
zich zorgen maken

Slide 18 - Quiz

De organisatie moest het programma -aanpassen- toen er onverwacht veel mensen kwamen opdagen.
A
hetzelfde laten
B
opschrijven
C
stoppen
D
veranderen

Slide 19 - Quiz

De reizigers verzamelden zich op
-perron- 3, waar de trein volgens het schema zou vertrekken.
A
het spoorboekje
B
de plek waar de trein stopt
C
de kiosk
D
het spoorboekje

Slide 20 - Quiz

De chef nodigde de leerlingen uit om de nieuwe soep -te proeven-, zodat ze konden beoordelen of het recept verbeterd moest worden.
A
even eten om te testen
B
koken
C
ruiken
D
weggooien

Slide 21 - Quiz