Link blauw 3.4

Lesplan
1. Zullen/moeten/willen/mogen/kunnen.
2. Link 3.3 en 3.4.
3. KNM 3.4 "De apotheek".
4. Oefenexamens Spreken A2. 





1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2ISK

Cette leçon contient 29 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 165 min

Éléments de cette leçon

Lesplan
1. Zullen/moeten/willen/mogen/kunnen.
2. Link 3.3 en 3.4.
3. KNM 3.4 "De apotheek".
4. Oefenexamens Spreken A2. 





Slide 1 - Diapositive

Na deze les...

... kun je lezen en praten over werken in de zorg.

Slide 2 - Diapositive

Modale werkwoorden: moeten, willen, zullen, kunnen, mogen

Slide 3 - Diapositive

zullen 
willen
moeten
kunnen
mogen
1) een belofte doen: 
Ik zal je dat geld morgen teruggeven.
1) een wens:
Wij willen dit jaar naar Frankrijk.
1) het is noodzakelijk: 
Die planten moeten iedere dag water hebben. 

1) je weet hoe je iets moet doen
Ik kan een muziekinstrument bespelen. 
1) toestemming hebben: 
Die kinderen mogen tot 18.oo uur buiten spelen. 
2) een voorstel doen:
Zal ik je even helpen? 
2) advies geven:
Je moet je ouders niet meenemen naar dat feest. 
2) (niet) mogelijk zijn:
Morgen kan zij niet naar haar werk.

3) praten over de toekomst:
Ik hoop dat ik om 09.00 uur zal beginnen. 


3) een conclusie:
Dat moet een fantastisch restaurant zijn.
3) een beleefd verzoek doen: 
Kunt u wat geld voor mij wisselen? 

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Lien

We gaan in het boek werken: 

3.3
Doe de taak
oefening 5.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Lien

We gaan in het boek werken: 

3.4
Doe de taak
oefening 1.

Slide 8 - Diapositive

Beroepen in de zorg
  • Verpleegkundige             Arts (huisarts, specialist)
  • Verloskundige                  Fysiotherapeut
  • Psycholoog                       Apotheker
  • Sociaal pedagogisch hulpverlener  
  • Tandarts                             Mondhygiënist
  • Logopedist                        Diëtist
  • Kraamverzorgende
  • Begeleider in de gehandicaptenzorg of geestelijke gezondheidszorg
  • Medisch specialist (bijvoorbeeld cardioloog, neurologe)
  • Verzorgende in de thuiszorg of verpleeghuiszorg
  • Technisch verpleegkundige (bijvoorbeeld in MRI of röntgen)
  • Ambulancechauffeur / Ambulanceverpleegkundige

Slide 9 - Diapositive

EIGENSCHAPPEN 

Slide 10 - Diapositive

Eerst sta ik om 07.00 uur op.
Vervolgens/daarna ontbijt ik.
Dan lees ik een ochtendkrant. 
Ten slotte fiets ik naar mijn werk

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Lien

Huiswerk: 
  • Huiswerk voor woensdag:
  • 1) Link thema 3 afmaken;
  • 3) KNM 3.4 "De apotheek" - Opdrachten.
  • 4) KNM 3.5 ""Spoed" en 3.6 "De tandarts"- Woorden oefenen.
  • 5) Grammatica: 2.23, 2.24 en 3.4. 

  • Huiswerk voor maandag:
  • 1) Link thema 3 en Grammatica thema 3 afmaken;
  • 2) KNM 3.5 en 3.6 - Opdrachten maken;
  • 3) KNM 3.7, 3.8 en 3.9 - Woorden oefenen;
  • 4) Toets thema 3 maken. 










Slide 13 - Diapositive

Voltooide tijd met zijn
Met deze werkwoorden gebruik je altijd zijn in de voltooide tijd.
- aankomen,                     - vluchten,          - gebeuren,
- beginnen,                       - worden,            - lukken,
- gaan,                                 -  blijken,             - mislukken.
- groeien,                           -  slagen, 
- komen,                             -  zijn,
- vallen,                               -  blijven,



Slide 14 - Diapositive

Huiswerkklas
  • Beste heer/mevrouw, 
  • Ik wil graag op dinsdag, (datum), om 08.15 uur naar de huiswerkklas komen. 
  • Dit zijn mijn gegevens: 
  • Voornaam + achternaam: ...... .......
  • Geboortedatum: .. -..-....
  • Datum: .. .....
  • Kan dat? 
  • Met vriendelijke groet, 
  • (Voornaam +achternaam) 

Slide 15 - Diapositive

Wat vind jij? 

Vriendschap maakt het leven leuker.

Slide 16 - Diapositive

Nederlandse feestdagen
  • Sinterklaas                       5 december                    
  • Kerst                                    25-26 december (vrije dagen)
  • Koningsdag                      27 april (vrije dag)                
  • Carnaval                             februari 
  • Oud & Nieuw                     1 januari (vrije dag)        
  • Pasen                                  maart-april
  • Pinksteren                         50 dagen na Pasen  (2 vrije dagen)
  • Hemelvaartsdag            39 dagen na Pasen   (1 vrije dag, op donderdag)
  • Dodenherdenking          4 mei  
  • Bevrijdingsdag                 5 mei (Eens per 5 jaar is er een vrije dag)                
                                



Slide 17 - Diapositive

 formele brief
  • Wat is formeel? Met wie?
  • Wat is informeel?  Met wie?
  • Alinea's?

Slide 18 - Diapositive

Regels formele brief
  • Je begint met een formele aanhef/begroeting. Beste mevrouw Stolk,
  • Je spreekt de ander aan met u en gebruikt beleefde taal.
  • Je schrijft in alinea's/stukje tekst: elk onderwerp op een nieuwe regel.
  • Gebruik witregels tussen de alinea's.
  • sluit af met: Vriendelijke groeten/Met vriendelijke groet, en daaronder je voor- en achternaam. 

Slide 19 - Diapositive

Formeel (zakelijk)

* Een brief of e-mail naar iemand die je niet kent: u
* Geachte heer Jansen,
* Geachte mevrouw de Vries,
* Beste heer, mevrouw,
* Met vriendelijke groet,
* Vriendelijke groeten,

Informeel
* Een brief, whatsapp of e-mail die je (goed) kent: jij
* Beste Ellen,
* Hallo,
* Hoi Anna,
* Groetjes,
* Liefs,
* Doei!

Slide 20 - Diapositive

Reageren op de uitnodiging

                                                               Beste Paul en Layla,

Bedankt voor de uitnodiging voor jullie bruiloft. Wat leuk dat jullie gaan trouwen! 

Helaas kan ik niet naar het diner en het feest komen, want ik moet op vrijdagavond werken. Ik wens jullie een fantastische dag!

Met vriendelijke groet,
[voornaam en achternaam]









Slide 21 - Diapositive

We gaan in het boek werken: 

2.2
Doe de taak
opdracht 1

Slide 22 - Diapositive

                         Reacties
  • Wat leuk!   
  • Wat toevallig!  
  • Wat jammer!   
  • Wat gezellig!    
  • Wat lekker!  
  • Wat interessant!  
  • Wat vervelend!  
  • Wat mooi!  
  • Wat erg!
                        Reacties met "dat" 

  • Wat leuk dat je komt!
  •  Wat toevallig dat we allebei Nederlands studeren!
  •  Wat jammer dat je weg moet!
  •  Wat gezellig dat je er was!
  •  Wat lekker dat jullie vakantie hebben!
  •  Wat interessant dat je in Syrië bent geweest!
  •  Wat vervelend dat het regent!
  •   Wat mooi dat jullie voor het examen geslaagd zijn
  • Wat erg dat je tante is overleden! 

Slide 23 - Diapositive

We gaan met KNM werken: 

2.1
"Iedereen is anders"
Vragen over de woorden? 
De kennis

Slide 24 - Diapositive

A: Met __________  _____________ .
B: Hallo, Met Sara van Ols. Klopt het dat je een taalmaatje zoekt?
A: Ja, dat klopt. Ik zoek inderdaad een taalmaatje.
B: Zullen we een afspraak maken?
A: Ja. Dat lijkt me leuk.
B: Wat vind je leuk om te doen?
A: Misschien kunnen we samen wandelen, een Nederlands boek lezen en meer zinnen in het Nederlands maken.
B: Dat vind ik een leuk idee. Wanneer kun je?
A: Ik kan op vrijdagochtend om 10.00 uur.
B: Dat is goed. Waar zullen we afspreken?
A: Dat kan bij mij thuis.
B: Dat is goed. Tot dan!
A: Gezellig! Bedankt! Tot vrijdag!
B: Dag.

Slide 25 - Diapositive

Hoe maak je contact met je buurt? 
  • een taalmaatje zoeken;
  • vrijwilligerswerk doen;
  • een barbecue, straatfeest of informele borrel organiseren of eraan meedoen;
  • aan lokale verenigingen of hobbyclubs meedoen (voetbalvereniging);
  • contact maken met je buurtbewoners via Facebook of Nextdoor;
  • hulp aanbieden bij het klussen of een buurtactiviteit;
  • aan een wandelgroep meedoen (Avond4daagse);
  • aan een schoonmaakactie of tuinproject meedoen;
  • contact maken met andere ouders bij schoolactiviteiten;
  • buren voor een kopje koffie of thee uitnodigen. 

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Lien

Wat heb je vandaag geleerd? 

Slide 28 - Diapositive

Goed gedaan!

Slide 29 - Diapositive