Anorganische en organische stoffen [

Welkom
Tas van tafel
Laptop pakken en opstarten
Binas pakken

1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom
Tas van tafel
Laptop pakken en opstarten
Binas pakken

Slide 1 - Diapositive

Organisch of anorganisch
Organische moleculen: energierijke moleculen die geassimileerd zijn in levende organismen. Bevatten minimaal 2 C-atomen (Glucose, eiwitten, vetten, koolhydraten)

Anorganische moleculen: energie-arme moleculen die voorkomen in de levenloze natuur. (H2O, CO2, NO3)

Slide 2 - Diapositive

Autotroof/heterotroof
Autotrofe organismen kunnen zelf uit anorganische moleculen hun eigen organische moleculen maken

Heterotrofe organismen kunnen dit niet en moeten andere organische moleculen binnenkrijgen om hun eigen organische moleculen te maken

Slide 3 - Diapositive

Leerdoel
Je kunt voorbeelden geven van organische stoffen in onze voeding en in ons lichaam

Je weet uit welke organische stoffen koolhydraten, vetten en eiwitten bestaan

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Uit welke drie elementen / atomen bestaan alle koolhydraten?

Slide 7 - Question ouverte

Sachariden, de bouwstenen van koolhydraten
Koolhydraten (sachariden)
- bestaan uit C, O en H
- monosacharide - vb. glucose/ fructose/ galactose/ ribose
- disacharide - vb. lactose/ sacharose

Slide 8 - Diapositive

Polysachariden
  • allen opgebouwd op glucose moleculen
  • reservestof (zetmeel en glycogeen)
  • in planten (zetmeel en cellulose)
  • bouwstof (cellulose)
  • voedingsstof (zetmeel)


zetmeel
cellulose
glycogeen

Slide 9 - Diapositive

Welke polysacharide wordt ook wel de dierlijke zetmeel genoemd?
A
glucose
B
glycogeen
C
celloluse
D
glucagon

Slide 10 - Quiz

Vetten
  • erg grote moleculen
  • een glycerolgroep met drie vetzuurketens eraan
  • brandstof/ reservestof (bevat veel energie)
  • bouwstof (belangrijk onderdeel celmembranen)

Slide 11 - Diapositive

Een fosfolipide is een voorbeeld van een vet. Waar vinden we deze in ons lichaam? (H1)
A
Celmembraan
B
Ribosoom
C
RER
D
Mitochondrium

Slide 12 - Quiz

Aminozuren, de bouwstoffen van eiwitten
Aminozuren (bouwstenen eiwitten) 
- bestaan uit C, O, H en N
- altijd een aminogroep (-NH2) en een zuurgroep (-COOH)
- 20 soorten aminozuren 


Slide 13 - Diapositive

Welke twee aminozuren bevatten zwavel?

Slide 14 - Question ouverte

DNA is ook een molecuul
Een van de grootste van het lichaam

Slide 15 - Diapositive

Om DNA te maken heeft een organisme voedingsstoffen nodig (zie binastabel 71A . De belangrijkste voedingsstoffen zijn hierbij vetten, koolhydraten, mineralen, vitaminen, water en eiwitten. Welke van deze zes voedingsstoffen is sowieso nodig om de benodigde elementen binnen te krijgen? Leg uit.

Slide 16 - Question ouverte

Samenvattend
Koolhydraten bestaan uit monosachariden. Glucose is de bekendste.

Vetten bestaan uit glycerol en vetzuren.

Eiwitten bestaan uit aminozuren. Eiwitten bevatten als enige stikstof (N). 

Slide 17 - Diapositive

Een groot gedeelte van de aminozuren en vetzuren kan ons lichaam zelf maken.
a. In welk orgaan?
b. Hoe heet de groep aminozuren/vetzuren die ons lichaam niet zelf kan maken?

Slide 18 - Question ouverte

Vertering
Met behulp van enzymen breekt ons verteringsstelsel langzaam aan:

Vetten af tot vetzuren en glycerol
Koolhydraten tot monosachariden
Eiwitten tot aminozuren.

Slide 19 - Diapositive

BINAS 82
82A = organen
82E = organen + enzymen
82F = verteringssappen

Slide 20 - Diapositive

Enzymen
Zijn verantwoordelijk voor alle dissimilatie en assimiliatie processen in elke cel

Het zijn eiwitten

Ze eindigen altijd op -ase. Datgene wat ze afbreken eindigt op -ose. (Maltase/maltose) 

Activiteit is afhankelijk van temperatuur 
- Hogere temperatuur betekent meer activiteit, dus meer omzettingen.
- Te hoge temperatuur betekent denatureren. Het enzym verandert van vorm (onomkeerbaar) en werkt nooit meer. 

Slide 21 - Diapositive

pepsine = peptidase

Slide 22 - Diapositive

a. In welk orgaan worden de verteringsproducten opgenomen? (H12)
b. Wat voor soort transportproces is dit? (Actief/diffusie/osmose) (H1)
c. Waar gaan die verteringsproducten heen als ze zijn opgenomen? (H8/H12/H13)

Slide 23 - Question ouverte

a. Bij de vertering van welke voedingsstof speelt de lever een rol? Hoe?

Slide 24 - Question ouverte

Wat betekenen de getallen die achter de enzymen staan in tabel 82E?

Slide 25 - Question ouverte

Waarom wordt zowel door de mondholte als door de alvleesklier amylase afgegeven?

Slide 26 - Question ouverte

Vertering en pH
pH in maag extreem laag door maagzuur (Enzymen denatureren)

pH in 12-vingerige darm weer terug naar neutraal door HCO3-

Enzymen zelf hebben geen effect op de pH in het verteringskanaal

Slide 27 - Diapositive

a. Wat gebeurt er als de temperatuur ineens door een ziekte stijgt in het verteringsstelsel (koorts)? (H11/H12)
b. Koorts (temperatuurverhoging) doet ons lichaam zelf als reactie tegen ziekteverwekkers. Waarom? (H10)

Slide 28 - Question ouverte

Noem de organen die enzymen produceren voor de koolhydraatvertering (binas)

Slide 29 - Question ouverte

Opname in de dunne darm
Alle verteringsproducten worden via actief transport opgenomen en komen in de bloedvaten. Deze bloedvaten gaan vervolgens via de poortader naar de lever.

Via de leverader komen de verteringsproducten in je bloedvatenstelsel

Verteringsproducten van vetten gaan het lymfevatenstelsel in

Slide 30 - Diapositive

Darmplooien, darmvlokken en villi vergroten het darmoppervlak

Slide 31 - Diapositive

Na de dunne darm
Water wordt opgenomen in de dikke darm (osmose)

Een klein gedeelte van wat nog niet verteerd is wordt door bacteriën verteerd. De rest verlaat via de endeldarm/anus je lichaam

Slide 32 - Diapositive

Leg uit waardoor je met onvoldoende HCO3- in je alvleessap je onvoldoende aminozuren opneemt uit je voedsel (3p)

Slide 33 - Question ouverte

Hiernaast zijn schematisch overlangse doorsneden van drie darmvlokken weergegeven. In darmvlok 1 zijn alleen spieren getekend, in darmvlok 2 alleen bloedvaten en in darmvlok 3 is alleen een lymfevat getekend. In werkelijkheid bevinden zich al deze structuren in elke darmvlok. Twee plaatsen zijn aangegeven met P en Q. Waar kan zich vet bevinden?

Slide 34 - Question ouverte

Aan de slag
Ga naar eindexamensite.nl

Maak de oefentoets genaamd
H5 13 april - stofwisseling



Slide 35 - Diapositive