Kapitel 6 havo 3

Havo 3
Kapitel 6
Leerdoel: 1ste,3de en 4de naamval
Einde van de les ken je alle naamvallen ;-)
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Havo 3
Kapitel 6
Leerdoel: 1ste,3de en 4de naamval
Einde van de les ken je alle naamvallen ;-)

Slide 1 - Diapositive

Je moet 3 groepen in de naamvallen (1,3,4) in het Duits kunnen vervoegen:
1: de lidwoorden: 
Wat gebeurt er met der, die en das?






Slide 2 - Diapositive

1e naamval
eerste naamval = het onderwerp van de zin.
• De controlevraag is: wie of wat + gezegde?


ik
ich
wij
wir
jij
du
jullie
ihr
er
hij
zij (mv)
sie
zij
sie
u
Sie
het
es

Slide 3 - Diapositive

Je moet 3 groepen in de naamvallen (1,3,4) in het Duits kunnen vervoegen:


Persoonlijke voornaamwoorden: duiden personen en onderwerpen aan zonder ze echt bij de naam te noemen.


Slide 4 - Diapositive

Persoonlijke voornaamwoorden
1ste
3de
4de
1ste
3de
4de
ich
mir
mich
wir
uns
uns
du
dir
dich
ihr
euch
euch
er
ihm
ihn
sie (mv)
ihnen
sie
sie (ev)
ihr
sie
sie (u)
Ihnen
Sie
es
ihm
es

Slide 5 - Diapositive

Je moet 3 groepen in de naamvallen (1,3,4) in het Duits kunnen vervoegen:


Bezittelijke voornaamwoorden: Bezittelijke voornaamwoorden gebruik je, zoals de naam al zegt, als je bezit aan wil tonen (iets is van iemand). 

Slide 6 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord
mein
mijn
unser
onz, onze
dein
jouw, je
euer 
jullie
sein
zijn
ihr
hun
ihr
haar
Ihr
uw

Slide 7 - Diapositive

De uitgangen van de bezittelijke voornaamwoorden
m (ein)
v (eine)
o (ein)
mv (-e)
1ste
mein-
meine
mein-
meine
3de
meinem
meiner
meinem
meinen
4de
meinen
meine
mein-
meine

Slide 8 - Diapositive

De lidwoorden

Slide 9 - Diapositive

Buch:  Seite 27 und Seite 29
Weet ik het nog allemaal? 

Slide 10 - Diapositive

1e naamval

4e naamval
3e naamval
meewerkend voorwerp
onderwerp
lijdend voorwerp

Slide 11 - Question de remorquage

(de)_________Diebstahl (m) war gestern.
A
Der
B
Die
C
Das
D
Dem

Slide 12 - Quiz

(de)_____Feuerwehr (v) war pünktlich
A
Der
B
Die
C
Das
D
Dem

Slide 13 - Quiz

(het)_____Projekt (o) verlief gut.
A
Der
B
Die
C
Das
D
Dem

Slide 14 - Quiz

(Hij)______hatte gestern Geburtstag
A
Er
B
Ihm
C
Ihn
D
Euch

Slide 15 - Quiz

3e naamval
• De derde naamval gebruik je voor zinsdelen die het meewerkend voorwerp zijn.
• Geen voorzetsel = Ontleden: Je kunt er ‘aan’ of ‘voor’ voorzetten of weglaten
• De controlevraag is: AAN/VOOR wie + gezegde + onderwerp 




Slide 16 - Diapositive

Sie geben (de)______________ Hund Kekse.
A
der
B
die
C
das
D
dem

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Diapositive

Soms hoef je niet te ontleden.
Wanneer is dit?
A
Wanneer de zin in de tegenwoordige tijd staat
B
Wanneer de zin in de verleden tijd staat
C
Bij voorzetsels met een vaste naamval
D
Wanneer de zin minder dan 10 woorden heeft (korte zin)

Slide 19 - Quiz

Voorzetsels + 3
aus uit
bei bij
mit met
seit sinds
von van
nach naar/na (zonder lidwoord)
zu naar (bij personen/gebouwen)


Slide 20 - Diapositive

Wat zijn de voorzetsels in de derde naamval?

Slide 21 - Question ouverte

Wann möchtet er mit (jouw) ________ Schwester ein Eis essen?
A
dein
B
deiner
C
deinem
D
deine

Slide 22 - Quiz

Kann ich heute zu(jou)____kommen?
A
du
B
dir
C
dich
D
dem

Slide 23 - Quiz

Mark geht oft mit (de)___________ Hunde(….) spazieren.
A
dem-Hunde
B
die-Hunden
C
der-Hunde
D
den-Hunden

Slide 24 - Quiz

4e naamval
• De vierde naamval is het lijdend voorwerp.
 De controlevraag is: wie of wat + gezegde + onderwerp. 

den Mann          die Frau                     das Kind                     die Leute
einen Mann     eine Frau                    ein Kind                        keine Leute
 


Slide 25 - Diapositive

Die Mannschaft hat (het) ___________ Turnier (o) gewonnen.
A
der
B
die
C
das
D
dem

Slide 26 - Quiz

Die Frau kauft (het)______________ Buch.
A
der
B
die
C
das
D
dem

Slide 27 - Quiz

ontleden: Ich habe (mijn) _________ Katze seit drei Jahren.
A
mein
B
meine
C
meiner
D
meinen

Slide 28 - Quiz

Voorzetsels + 4
durch door
ohne zonder
für voor
entlang langs
gegen tegen
um om
bis tot

Slide 29 - Diapositive

Lesen finde ich ohne (het) ______ Wörterbuch schwierig.
A
der
B
die
C
das
D
dem

Slide 30 - Quiz

Nu alles door elkaar!

Slide 31 - Diapositive

D... Kind lacht.
A
das
B
den
C
dem
D
der

Slide 32 - Quiz

D... Mann liest d... Buch.
A
der, dem
B
den, das
C
der, den
D
der, das

Slide 33 - Quiz

Ich gab mein... Schwester ein Buch.
A
meine
B
meinem
C
meiner
D
meinen

Slide 34 - Quiz

Wat lees je zelf?

Slide 35 - Diapositive

Weet  je het nog? Seite 27 und Seite 29
Wat moet je doen?
Pagina 107 in het boek
Aufgabe 17
 

Slide 36 - Diapositive

Wat zijn de voorzetsels in de vierde naamval?

Slide 37 - Question ouverte