Leerdoelen thema 4 en 5

Leerdoelen thema 4
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 31 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Leerdoelen thema 4

Slide 1 - Diapositive

4.1.1 Je kunt het ordeningssysteem van organismen beschrijven en toepassen.
Drie domeinen: bacteriën, archaea en eukaryoten
- Prokaryoot: geen celkern, geen celorganellen met membraan, eencellig
Archaea: extreme omstandigheden, andere bouw ribosomen, ander type vetten in celwand en -membraan dan bacteriën.

- Eukaryoot: wel celkern, eencellig/meercellig, organellen, dubbele membranen

Slide 2 - Diapositive

4.1.1 Je kunt het ordeningssysteem van organismen beschrijven en toepassen.
Drie domeinen: bacteriën, archaea en eukaryoten
Domein --> rijk

Eukaryoten: planten, dieren, schimmels

Slide 3 - Diapositive

4.1.1 Je kunt het ordeningssysteem van organismen beschrijven en toepassen.
Ezelsbrug: doctor scheikunde of geschiedenis (Dr sk of gs ) of De Rijke Stam Kibbelt Over Familie GeSchillen.

Geslacht = genus --> bestaat uit soorten.

Geslachtsnaam  + soortsaanduiding (+ voorletter ontdekker)
Stam
Geslacht

Slide 4 - Diapositive

4.2.1 Je kunt kenmerken van bacteriën noemen. 
4.2.2 Je kunt kenmerken van virussen noemen. 
4.2.3 Je kunt kenmerken van schimmels noemen.
Bacteriën
Virussen (geen organisme)
Schimmels
Chromosomen los in cytoplasma en alleen DNA (geen eiwit)
DNA/RNA met eiwitmantel
Wel celkern en celwand
Voortplanting door deling
Geen celwand/-membraan
Geen bladgroen
Vaak cirkelvormig chromosoom
Gastheer nodig voor stofwisseling
Heterotroof
Meercellig/eencellig

Slide 5 - Diapositive

4.3.1 Je kunt uitleggen wat de neodarwinistische evolutietheorie inhoudt.
4.3.2 Je kunt manieren van reproductieve isolatie beschrijven.
Evolutie = ontwikkeling van leven op aarde (soorten veranderen).
Neodwarwinistische evolutietheorie:
- genetische variatie (door mutatie en recombinatie)
- natuurlijke selectie --> individuen met hoogste fitness geven eigenschappen door aan nakomelingen
- soortvorming door reproductieve isolatie (geen voortplanting)
    - door geografische oorzaken
    - door verschil in gedrag

Soort = organismen die onderling kunnen voortplanten en vruchtbare nakomelingen krijgen.

Slide 6 - Diapositive

4.4.1 Je kunt beschrijven hoe de genetische eigenschappen van een populatie kunnen veranderen.
Genenpool = alle genen van individuen in een populatie.
Allelfrequentie = aantal keren dat elk allel voorkomt in een populatie.


Slide 7 - Diapositive

4.5.1 Je kunt enkele onderzoeksmethoden naar verwantschap noemen.
4.5.2 Je kunt verschillen en overeenkomsten herkennen tussen organen en orgaanstelsels van de mens en van verschillende diersoorten.
Verwantschap achterhalen: fossielen, vergelijking anatomie, genetica (DNA)

Slide 8 - Diapositive

4.5.3 Je kunt een stamboom aflezen en construeren.

Slide 9 - Diapositive

Leerdoelen thema 5

Slide 10 - Diapositive

5.1.1 Je kunt uitleggen wat homeostase is.

5.1.2 Je kunt uitleggen hoe regelkringen een rol spelen bij het handhaven van de homeostase bij de mens.
Homeostase = zelfregulatie om inwendig milieu constant te houden.
- Met negatieve en positieve
terugkoppeling.

Slide 11 - Diapositive

5.2.1 Je kunt beschrijven op welke manieren hormonen de cellen van weefsels en organen kunnen beïnvloeden.
Exocrien = afgifte via afvoerbuis (excretie) -> geen hormoonklier!
Endocrien = direct aan bloed -> wel hormoonklier!
Hormoonklier --> hormoon aan bloed --> naar doelwitorgaan --> binding receptor --> reactie.

Reactie bepaald door:
- hormoonconcentratie
- aantal hormoonreceptoren op/in de cellen

Slide 12 - Diapositive

5.2.2 Je kunt de werking van hormoonklieren beschrijven en uitleggen hoe doelwitorganen op de hormonen reageren.
Hypothalamus regelt
secretie hormonen
door de hypofyse.

Slide 13 - Diapositive

5.2.2 Je kunt de werking van hormoonklieren beschrijven en uitleggen hoe doelwitorganen op de hormonen reageren.
Groeihormoon: groei en ontwikkeling.
ADH (antidiuretisch hormoon): resorptie water naar bloed --> minder urine
Oxytocine: weeën en melksecretie.
Epo (erytropoëtine): productie rode bloedcellen in rode beenmerg

Bloedsuikerspiegel:
- Insuline: cellen nemen glucose op + glucose opslaan als 
glycogeen in spieren en lever (lagere bloedsuikerspiegel)
- Glucagon: glycogeen afbreken (hogere bloedsuikerspiegel)

Slide 14 - Diapositive

5.2.2 Je kunt de werking van hormoonklieren beschrijven en uitleggen hoe doelwitorganen op de hormonen reageren.
Adrenaline: in stressvolle situatie
- hogere stofwisseling
- hartslag + ademhaling omhoog
- verteringsstelsel remmen
- bloedvaten van spieren/hersenen verwijden

TSH --> thyroxine: stofwisseling + groei 
en ontwikkeling bij kinderen (jodium nodig voor thy.)

Slide 15 - Diapositive

5.3.1 Je kunt de bouw, functies en werking van de verschillende delen van het zenuwstelsel beschrijven.

Slide 16 - Diapositive

5.3.1 Je kunt de bouw, functies en werking van de verschillende delen van het zenuwstelsel beschrijven.

Slide 17 - Diapositive

5.3.2 Je kunt de bouw en signaalverwerking van de verschillende typen zenuwcellen beschrijven.

Slide 18 - Diapositive

5.3.2 Je kunt de bouw en signaalverwerking van de verschillende typen zenuwcellen beschrijven.

Slide 19 - Diapositive

5.3.3 Je kunt de bouw, functies en werking van de hersenen en het ruggenmerg beschrijven.
Hersenen: grote + kleine hersenen en hersenstam.

Slide 20 - Diapositive

5.3.3 Je kunt de bouw, functies en werking van de hersenen en het ruggenmerg beschrijven.

Slide 21 - Diapositive

5.4.1 Je kunt de functie van reflexen en een reflexboog beschrijven.
Autonoom = onbewust
Animaal = bewust en reflexen

Reflexboog: gevoelszenuwcellen -->
ruggenmerg/hersenstam (schakelcellen) -->
bewegingszenuwcellen.

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

5.4.2 Je kunt de werking van het autonome zenuwstelsel beschrijven.

Slide 24 - Diapositive

5.5.1 Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt.

5.5.2 Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt.

Slide 25 - Diapositive

5.5.1 Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt.

5.5.2 Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt.
Alleen impuls als
boven de 
drempelwaarde.

Slide 26 - Diapositive

5.5.1 Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt.

5.5.2 Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt.

Slide 27 - Diapositive

5.6.1 Je kunt de bouw en functie van glad spierweefsel en dwarsgestreept spierweefsel beschrijven.

Slide 28 - Diapositive

5.6.2 Je kunt de bouw 
en werking van spieren 
beschrijven.

Slide 29 - Diapositive

5.6.3 Je kunt de effecten van training, revalidatie en dopinggebruik uitleggen.

Slide 30 - Diapositive

5.6.3 Je kunt de effecten van training, revalidatie en dopinggebruik uitleggen.

Slide 31 - Diapositive