Zinsontleding 2

• Taal
• Basisschool
• Groep 6

De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Je zoekt hem op door:

1. De zin in een andere tijd te zetten.

 

2. Door de zin vragend te maken.

Typ de persoonsvorm:

Frits geeft alle kinderen en leuk cadeautje

Het onderwerp doet iets in de zin. Je zoekt het door: 

wie/wat + persoonsvorm

Wat is het onderwerp in deze zin:
Lena verloor haar oorbel in het bos.

1. Lena
2. haar oorbel
3. vervoor
4. bos

Het gezegde zijn alle werkwoorden in de zin. 

Wat is het gezegde?
Bij de opening hebben ze alle bezoekers een drankje aangeboden.

1. Bij de opening
2. hebben aangeboden
3. aangeboden
4. hebben

Het lijdend voorwerp is wie of wat de handeling ondergaat. Je zoekt het door:

wie/wat + gezegde + onderwerp

Wat is het lijdend voorwerp?
Natalie plakt de stickers op het papier.

1. Natalie
2. de stickers
3. het papier
4. op

Ga klaar zitten voor de oefenzinnen. 

Persoonsvorm:
De slager bereidt het vlees.

1. bereidt
2. het vlees
3. de slager

Onderwerp:
Camil heeft een Franse moeder.

1. Camil
2. heeft
3. Franse
4. moeder

Gezegde:
Ik heb mijn nagels gelakt.

1. Ik
2. heb gelakt
3. mijn nagels
4. gelakt

Onderwerp:
Jill geeft haar zusje een nieuwe pop.

1. Jill
2. haar zusje
3. een nieuwe pop
4. geeft

Lijdend voorwerp:
De tandarts geeft zijn patiënt een behandeling.

1. De tandarts
2. een behandeling
3. zijn patient
4. geeft

Gezegde:
Morgen gaan we een rondje lopen.

1. Morgen
2. gaan lopen
3. een rondje
4. we

Lijdend voorwerp:
De vos likte haar wonden schoon.

1. haar wonden
2. schoon
3. De vos
4. likte

Persoonsvorm:
Jan pakt de potloden uit zijn etui.

1. pakt
2. Jan
3. de potloden
4. uit zijn etui

Lijdend voorwerp:
De man geeft een bos bloemen aan zijn vrouw.

1. De man
2. geeft
3. een bos bloemen
4. aan zijn vrouw