Les 5, grammaire H (21-05) 3vwo

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Pak je werkboek, aantekeningenschrift en etui.

Dagopening 'Veerkracht'

Aujourd'hui, c'est mercredi

H3B / A3A / G3A

Vragen dagopening:

- Na de middelbare school ga ik op kamers tijdens mijn vervolgstudie.

- Welke dingen uit je thuissituatie denk je dat je het meest zult missen?

Wat betekent ‘thuiskomen’ voor jou? Kan een nieuwe plek ook als thuis gaan voelen?

Ken je mensen die al op kamers wonen? Wat zijn hun ervaringen?

Le programme:

- Grammaire H

Les buts (leerdoelen):

- Aan het einde van de les...

1) kun je het werkwoord 'venir' gebruiken

2) kun je een recensie schrijven over een restaurant

Est-ce que tout le monde est présent?

- Zijn we compleet? Wie missen we?

H, grammaire -> het werkwoord venir (komen)

Ouvre le livre à la page 36

Venir (=komen):

Onregelmatig werkwoord -> onlogisch -> uit je hoofd leren (StudyGo bijv.)

Présent + passé composé*

Uitlegvideo 1+2

Présent + passé composé

Passé composé - venir:

Être = hulpwerkwoord -> EXTRA UITGANGEN

venir = venu bij de passé composé

Je suis venu

Elle est venue

Nous sommes venu(e)s

uitgangen p.c. être	Enkelvoud	Meervoud
Mannelijk	x	-s
Vrouwelijk	-e	-es

Koppel je laptop met de LessonUp!

Je werkboek mag je erbij gebruiken.

Vertaling:
venir

1. zijn
2. hebben
3. komen
4. vertrekken

Vervoeg:
Elle ........(venir)

1. viens
2. vient
3. viennent
4. venez

Vervoeg:
Les amies ......

1. viennent
2. viens
3. vient
4. venons

Ma mère et moi, nous ........(venir)

1. venons
2. vient
3. viennent
4. venez

Waar moet je extra op letten bij venir in de passé composé?

1. Je moet het werkwoord avoir gebruiken
2. Je moet het werkwoord être gebruiken
3. Je moet het werkwoord être gebruiken + evt. uitgangen
4. venir wordt veni in de passé composé

zij is gekomen (venir)
passé composé

1. elle a venu
2. elle venai
3. elle est venu
4. elle est venue

Ik ben gekomen (venir)
passé composé

1. je suis venue
2. je suis venu
3. j'ai venu
4. je viens

Questions?

Au travail:

Quoi (wat)? Fais exercice 29ABCD + 30ABCD + 32

Comment (hoe)? Individuellement ou ensemble en 2 (fluisteren)

Temps (tijd)? Tot het einde van de les

Prêt (klaar)? Leren vocabulaire A+B / werken aan ander vak

Les devoirs (huiswerk):

- Faire: ex. 29ABCD + 30ABCD + 32

- Apprendre: grammaire D -> werkwoord venir 

Spreekvaardigheid

Weet je het nog?

Voer met degene naast je een Frans gesprek. Klaar? Wat kun je nog meer vertellen? Weet je iets niet meer? Je mag het opzoeken in je werkboek. Wissel met vragen stellen / beantwoorden.

1) Begroeten

2) Naam vragen + vertellen

3) Leeftijd vragen + vertellen

4) Woonplaats vragen + vertellen

5) Hobby vragen + vertellen

Parler en français:

• Comment tu t'appelles? Je m'appelle ...............
• Tu as quel âge? J'ai ................. ans
• Tu habites où? J'habite à ...............
• C'est quoi? C'est ...............
• Quel est ton hobby? Mon hobby est .....

Tijdens het Frans spreken luisteren we naar elkaar en lachen we elkaar nooit uit!