Maak groepjes van 3–4 leerlingen.
Elk groepje krijgt twee korte situaties:
Zweedse situatie: Een leerling spreekt een leraar aan over een toets.
Japanse situatie: Een leerling spreekt een oudere collega aan op een sportclub.
Je speelt beide scènes twee keer:
Eén keer met je eigen Nederlandse beleefdheidsgevoel.
Eén keer zoals het in Zweden of Japan gebruikelijk zou zijn.