Week 9

Week 9
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 150 min

Éléments de cette leçon

Week 9

Slide 1 - Diapositive

Lesson 1

Slide 2 - Diapositive

What is the Future?

Slide 3 - Diapositive

Today we are learning 3 words 
Going to be
Will 
Shall

Slide 4 - Diapositive

To be

Welke woorden horen hier bij?

Slide 5 - Diapositive

To be going to
Als je praat over de toekomst praat, 
gebruik je am/are/is + going to +  het hele werkwoord
Wanneer gebruik ik hem?

Slide 6 - Diapositive

To be going to
1. Als je iets in de toekomst hebt afgesproken.
I am going to clean my room.
2. Als er op het moment van spreken aanwijzingen zijn.
It's (it is) going to rain.

Slide 7 - Diapositive

Future
Will

Shall

Slide 8 - Diapositive

Future: Will
Welke vormen van Will heb je?

?

Slide 9 - Diapositive

Future: Will
Welke vormen van Will heb je?
Bevestigend: Will
Ontkennend: Won't 
Afgekort: I'll (I will)

Slide 10 - Diapositive

Future: Will
1. Als je een beslissing neemt terwijl je praat
Can you help me with my homework?
Okay, I will help you with your homework
2. Bij een belofte, wens, verzoek of voorspelling
I will call you later.

Slide 11 - Diapositive

Future: Shall
1. Je kunt shall alleen gebruiken bij I en We.
Shall we go for a walk?
2. Je gebruikt shall om te vragen naar een mening of om iets voor te stellen.
What shall we do about the broken printer?

Slide 12 - Diapositive

Much or many?

Slide 13 - Diapositive

Much or many?
De betekenis is hetzelfde, beide betekenen 'veel' of een synoniem daarvan. 

Er zit echter een verschil in gebruik:

Slide 14 - Diapositive

Many and Much
In vragend en ontkennende zinnen word Many en Much gebruikt

Do you know how many lessons I'll need - Telbaar
I don't need much spending money - ontelbaar

Slide 15 - Diapositive

Many and Much
In bevestigende zinnen word many en much weinig gebruikt.

Om many en much in een bevestigende zin te gebruiken moet er so, as of too in de zin staan.

He has got so many friends - telbaar
I've got as much money as he has - Ontelbaar


Slide 16 - Diapositive

A lot of 
A lot of word gebruikt in bevestigende zinnen.
A lot of kan telbaar en ontelbaar zijn.

Slide 17 - Diapositive

A lot of 
Example:

A lot of of money was spent at the carnival.
A lot of employees were happy with their Christmas present.

Slide 18 - Diapositive

(a) little & (a) few
De betekenis van beide woorden is ongeveer hetzelfde. Afhankelijk van waar het over gaat kies je tussen onder andere:

Een paar, een beetje, weinig, enz

Slide 19 - Diapositive

(a) little & (a) few
(a) little
  • uncountable
  • We have little time left to catch the train.
(a) few
  • countable
  • A few of my friends are coming over for my birthday tonight.

Slide 20 - Diapositive

What are TAG-questions?

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

The Present Continuous vs. Present Simple







Tip! Kijk eerst naar het signaalwoord in de zin, zodat je weet welke tijd je moet gebruiken. 
Present continuous
Present simple
Vorm
am/is/are + ww + ing
stam of stam + s
Gebruik
NU
Feit of regelmaat
Signaal
woorden
Now, right now, at the moment
Every day, always, regularly, sometimes

Slide 24 - Diapositive

Signaalwoorden
Hoe weet je welke tijd je moet gebruiken?
Signaalwoorden:

Vaak staan er in de zin bepaalde woorden waaraan je kan zien welke tijd je moet gebruiken, dit noemen we signaalwoorden. 

Present continuous                                             Present simple
at the moment, now,                                           Every day, usually, always, 
right now, be quiet etc.                                      sometimes, often, weekly etc. 

Slide 25 - Diapositive

Test jezelf maken

Slide 26 - Diapositive