Thema sporten dag 1

Thema sporten - dag 1
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Thema sporten - dag 1

Slide 1 - Diapositive

Wat ga ik leren?
Woorden die passen bij 'sporten'

Slide 2 - Diapositive

Luister goed!

Slide 3 - Diapositive

de sport

Slide 4 - Diapositive

het voetbal

Slide 5 - Diapositive

het tennis

Slide 6 - Diapositive

het zwemmen

Slide 7 - Diapositive

het hardlopen

Slide 8 - Diapositive

het wielrennen

Slide 9 - Diapositive

het basketbal

Slide 10 - Diapositive

het volleybal

Slide 11 - Diapositive

het schaatsen

Slide 12 - Diapositive

het skiën

Slide 13 - Diapositive

Luister goed en zeg het woord na.

Slide 14 - Diapositive

sport

Slide 15 - Diapositive

het voetbal

Slide 16 - Diapositive

het tennis

Slide 17 - Diapositive

het zwemmen

Slide 18 - Diapositive

het hardlopen

Slide 19 - Diapositive

het wielrennen

Slide 20 - Diapositive

het basketbal

Slide 21 - Diapositive

het volleybal

Slide 22 - Diapositive

het schaatsen

Slide 23 - Diapositive

het skiën

Slide 24 - Diapositive

Korte quiz

Slide 25 - Diapositive


A
het basketbal
B
het volleybal
C
het tennis
D
het wielrennen

Slide 26 - Quiz


A
basketbal
B
volleybal
C
tennis
D
wielrennen

Slide 27 - Quiz


A
het voetbal
B
het hardlopen
C
het wielrennen
D
het schaatsen

Slide 28 - Quiz


A
het voetbal
B
het hardlopen
C
het wielrennen
D
het schaatsen

Slide 29 - Quiz


A
het tennis
B
het voetbal
C
het basketbal
D
het sport

Slide 30 - Quiz


A
het tennis
B
het voetbal
C
het basketbal
D
het sport

Slide 31 - Quiz

Wat is dit?

Slide 32 - Question ouverte

Wat is dit?

Slide 33 - Question ouverte

Wat is dit?

Slide 34 - Question ouverte

Wat is dit?

Slide 35 - Question ouverte

Werkwoorden
sporten

Slide 36 - Diapositive

gooien
Ik:                                gooi
Jij / hij / zij:              gooit
Wij / jullie / zij:       gooien

Slide 37 - Diapositive

vangen
Ik:                                vang
Jij / hij / zij:              vangt
Wij / jullie / zij:       vangen

Slide 38 - Diapositive

sporten
Ik:                                sport
Jij / hij / zij:              sport
Wij / jullie / zij:       sporten

Slide 39 - Diapositive

rennen
Ik:                                ren
Jij / hij / zij:              rent
Wij / jullie / zij:       rennen

Slide 40 - Diapositive

springen
Ik:                                spring
Jij / hij / zij:              springt
Wij / jullie / zij:       springen

Slide 41 - Diapositive

Opdrachten
1. In je schrift: vertaal de woorden naar je eigen taal.

2. Maak het werkblad.

Klaar?
Stenvert / ABC doe je mee

sport
voetbal
tennis
zwemmen
hardlopen
wielrennen
basketbal
volleybal
schaatsen
skiën 
rennen
gooien
springen
vangen 
sporten

Slide 42 - Diapositive