Woordenschat geld en winkelen

Woordenschat geld en winkelen
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Woordenschat geld en winkelen

Slide 1 - Diapositive

Een bon of pasje met een bepaalde waarde.
A
de brief
B
het boodschappenlijstje
C
de waardebon
D
bezorgen

Slide 2 - Quiz

Wat betekent ontvangen?
A
Iets dat bedoeld is voor iemand.
B
Iets krijgen.
C
Spullen die te koop zijn.

Slide 3 - Quiz

Welk woord hoort niet bij bezorgen?
A
het pakket
B
ontvangen
C
de koopman

Slide 4 - Quiz

Een ander woord voor iets kopen.
A
aanschaffen
B
de kost verdienen
C
pakken
D
zakkenroller

Slide 5 - Quiz

Wat is een catalogus?
A
een etalage
B
hoe goed of slecht iets is
C
een zin
D
een boek waar informatie in staat over spullen die een winkel verkoopt.

Slide 6 - Quiz

Ik verkoop dit fruit. Dit fruit is mijn ........

Wat komt er op de puntjes te staan?
A
koopman
B
koopwaar
C
koopvrouw
D
waardebon

Slide 7 - Quiz

Wat betekent ontvangen?
A
iets geven
B
iets neerleggen
C
iets krijgen
D
verkopen

Slide 8 - Quiz

De naam van een bedrijf die op spullen staat.
A
eigen naam
B
de merknaam

Slide 9 - Quiz

Waar of niet waar?
Iemand die verkoopt, bijvoorbeeld op de markt heet een koopman of koopvrouw.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz