4e naamval

1e en 4e naamval
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 16 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

1e en 4e naamval

Slide 1 - Diapositive

1e en 4e naamval
  • 1e naamval = Onderwerp (Dt: Nominativ)
  • 4e naamval = Lijdend voorwerp (Dt: Akkusativ)

Slide 2 - Diapositive

1e en 4e naamval
Ik vind jou knap.

Slide 3 - Diapositive

1e en 4e naamval
Ik vind jou knap.

Slide 4 - Diapositive

1e en 4e naamval
Ik vind jou knap.
Ich finde dich hübsch.

Slide 5 - Diapositive

1e en 4e naamval
Ik vind jou knap.
Ich finde dich hübsch.

Slide 6 - Diapositive

1e en 4e naamval
Zij vind hem knap.

Slide 7 - Diapositive

1e en 4e naamval
Zij vind hem knap.

Slide 8 - Diapositive

1e en 4e naamval
Zij vind hem knap.
Sie findet ihn hübsch.

Slide 9 - Diapositive

1e en 4e naamval
Zij vind hem knap.
Sie findet ihn hübsch.

Slide 10 - Diapositive

1e en 4e naamval
Wie heeft gelijk?
Wer hat recht?

Slide 11 - Diapositive

1e en 4e naamval
Wie heeft gelijk?
Wer hat recht?

Slide 12 - Diapositive

1e en 4e naamval
Wie heeft gelijk?
Wer hat recht?

Wie neem jij mee?
Wen nimmst du mit?

Slide 13 - Diapositive

1e en 4e naamval
Wie heeft gelijk?
Wer hat recht?

Wie neem jij mee?
Wen nimmst du mit?

Slide 14 - Diapositive

1e en 4e naamval
Wie heeft gelijk?
Wer hat recht?

Wie neem jij mee?
Wen nimmst du mit?

Slide 15 - Diapositive

Personalpronomen 1e
 ich (ik)
du (jij)
er (hij)
sie (zij)
es (het)
wir (wij)
ihr (jullie)
sie (zij)
Sie (u)
wer (wie)
Personalpronomen 4e
mich (mij)
dich (jou)
ihn (hem)
sie (haar)
es (het)
uns (ons)
euch (jullie)
sie (ze, hen)
Sie (u)
wen (wie)

Slide 16 - Diapositive