Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Oefentoets Ecologie
Slide 1 - Diapositive
Welke organismen vormen altijd de eerste schakel van een voedselketen?
Slide 2 - Question ouverte
Tot welk niveau van de ecologie behoort een bos?
A
Ecosysteem
B
Individu
C
Levensgemeenschap
D
Populatie
Slide 3 - Quiz
Walrus. Man 1250 kg, vrouw 850 kg
A
natuurlijke selectie
B
seksuele selectie
C
founder effect
D
bottleneck effect
Slide 4 - Quiz
Als een groot deel van een populatie uitsterft door een invloed uit het milieu zoals ingrijpen door mensen of een natuurramp, noemen we dat:
A
Foundereffect
B
Bottleneckeffect
C
Marbleeffect
D
Glasseffect
Slide 5 - Quiz
Na een grote brand blijven er nog maar een klein groepje eekhoorns in een bos over. Na een paar generaties blijkt dat de recessieve eigenschap van een kleine staart vaker voorkomt. Hier is sprake van
A
Genetic drift
B
Founder effect
C
Bottleneck effect
D
Gene flow
Slide 6 - Quiz
Wat is stikstofkringloop?
A
Een proces waarbij stikstof alleen door planten wordt gebruikt
B
Een proces waarbij stikstof gecreëerd wordt
C
Een proces waarbij stikstof door verschillende organismen wordt omgezet
D
Een proces waarbij stikstof afgebroken wordt
Slide 7 - Quiz
Wat doen nitraatbacteriën in de stikstofkringloop?
A
ammonium omzetten in nitriet
B
ureum omzetten in ammoniak
C
nitriet omzetten in nitraat
D
aminozuren omzetten in ureum
Slide 8 - Quiz
Hoeveel planteneters zijn er in dit voedselweb?
A
2
B
3
C
5
D
6
Slide 9 - Quiz
In de afbeelding is de energiestroom in een voedselketen weergegeven.
De pijlen in de afbeelding zijn steeds kleiner getekend om aan te geven dat de energie maar voor een deel wordt doorgegeven. Deel van de energie is opgeslagen in brandstoffen. Brandstoffen worden niet doorgegeven aan de volgende schakel van de voedselketen. Let op: meerdere antwoorden mogelijk!
A
Deel van de energie is opgeslagen in brandstoffen. Brandstoffen worden niet doorgegeven aan de volgende schakel van de voedselketen.
B
Niet alle organismen worden gegeten. Organische stoffen uit organismen die sterven, worden niet doorgegeven in de voedselketen.
C
Niet alle organische stoffen kunnen worden verteerd. De energierijke stoffen uit de onverteerde resten verlaten met de uitwerpselen het lichaam.
Slide 10 - Quiz
Het begin van dit klassieke voedselweb is
A
opgeloste voedingsstoffen
B
zee-eenden
C
algen
D
bacteriën
Slide 11 - Quiz
De 'piramide' hiernaast is een piramide van...
A
Aantallen
B
Biomassa / energie
C
Dat kan je niet zeggen
D
Zowel aantallen als biomassa
Slide 12 - Quiz
Fruittelers ondervinden vaak schade aan de gewassen door fruitspinmijten. Om deze te bestrijden, zetten telers vaak appelroofmijten in. Zij eten de fruitspinmijten op. Is de appelroofmijt een producent, consument of reducent? Leg je antwoord uit.
Slide 13 - Question ouverte
Wat neemt de plant op van de stikstofkringloop?
A
Nitriet
B
Water
C
Glucose
D
Nitraat
Slide 14 - Quiz
kringloop
voedselketen
voedselweb
Slide 15 - Question de remorquage
Vul in het schema van het voedselweb de volgende organismen op de juiste plaats in (zie afbeelding).
muggenlarve
snoek
kikkervisje
waterkever
baars
algen
Slide 16 - Question de remorquage
Waar in het voedselweb staat dit organisme?
A
Producent
B
Consument vd 1e orde
C
Consument vd 2e orde
D
Consument vd 3e orde
Slide 17 - Quiz
In de koolstofkringloop wordt door veel organismen stoffen verbrand. Welke organismen in de koolstofkringloop dan aan verbranding? Meerdere antwoorden mogelijk.
A
planten
B
dieren
C
schimmels
D
alle organismen
Slide 18 - Quiz
Een leerling maakt een schema om een aantal processen in de koolstofkringloop weer te geven (zie de afbeelding).In de koolstofkringloop spelen reducenten een belangrijke rol.
Welke letter geeft de omzetting aan die door reducenten wordt uitgevoerd?
A
Q
B
R
C
S
D
T
Slide 19 - Quiz
Koolstofkringloop
Koolstof in koolstofdioxide ( in de lucht)
koolstof in glucose
(producenten)
koolstof in plantaardige energierijke stoffen
koolstof in dierlijke energierijke stoffen
(consumenten)
Koofstof in energierijke stoffen
(reducenten)
verbranding
fotosynthese
Verbranding
verbranding
Slide 20 - Question de remorquage
Individu
Ecosysteem
Levensgemeenschap
Populatie
Slide 21 - Question de remorquage
Welk niveau van de ecologie wordt beschreven?
Op de Veluwe leven wilde zwijnen die zich onderling voortplanten. Samen vormen ze een
De populaties van de verschillende soorten op de Veluwe vormen een
De Veluwe is een voorbeeld van een
Een enkel organisme noem je een
levensgemeen-schap
individu
populatie
ecosysteem
Slide 22 - Question de remorquage
Biotische factoren
Abiotische factoren
Slide 23 - Question de remorquage
Wat zijn biotische factoren?
A
studie van relaties tussen organismen en hun milieu
B
invloeden van de levende natuur
C
invloeden van de levenloze natuur
D
leefomgeving van een organisme
Slide 24 - Quiz
Wat zijn biotische en wat zijn abiotische factoren?
Biotische factoren
Abiotische factoren
Nestgelegenheid
Soortgenoten
Ziekteverwekkers
Voedsel
Roofdieren
Licht
Zuurtegraad
Lucht
Temperatuur
Slide 25 - Question de remorquage
Wat is een ecosysteem?
A
dat is een systeem dat het klimaat regelt
B
dat is zijn alle dieren in een gebied
C
dat zijn alle biotische en abiotische factoren in een gebied
D
dat zijn alle planten en dieren in een gebied
Slide 26 - Quiz
Hebben jullie nog tips voor mijn V4 lessen van volgend jaar (tip)?
Slide 27 - Question ouverte
Wat vonden jullie fijn in de lessen van dit jaar (top)?