Begrijpend Lezen les 6
1 / 46
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
de bril
Slide 9 - Question de remorquage
de krant
Slide 10 - Question de remorquage
de bank
Slide 11 - Question de remorquage
de tafel
Slide 12 - Question de remorquage
de neus
Slide 13 - Question de remorquage
de kast
Slide 14 - Question de remorquage
wat is dit?
A
de bril
B
de bank
C
de poes
Slide 15 - Quiz
wat is dit?
A
de lamp
B
de krant
C
de plant
Slide 16 - Quiz
wat is dit?
A
de stoel
B
de pen
C
de tafel
Slide 17 - Quiz
wat is dit?
A
de kast
B
de fiets
C
de auto
Slide 18 - Quiz
wat is dit?
A
de krant
B
de bank
C
de bril
Slide 19 - Quiz
wat is dit?
A
het oog
B
de buik
C
de neus
Slide 20 - Quiz
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Diapositive
Henk leest een brief.
A
waar
B
niet waar
Slide 23 - Quiz
Henk pakt de bril.
A
waar
B
niet waar
Slide 24 - Quiz
De vrouw van Henk pakt de bril.
A
waar
B
niet waar
Slide 25 - Quiz
Henk en zijn vrouw lachen.
A
waar
B
niet waar
Slide 26 - Quiz
Slide 27 - Diapositive
Wat is goed?
A
Ik zit op de bank.
B
Ik eet de bank.
Slide 28 - Quiz
Wat is goed?
A
Hij leest de kast.
B
Hij leest de krant.
Slide 29 - Quiz
Wat is goed?
A
Hij leest de bril.
B
Hij zoekt de bril.
Slide 30 - Quiz
Wat is goed?
A
Hij is blij.
B
De krant is blij.
Slide 31 - Quiz
Wat is goed?
A
De man is dom.
B
De tas is dom.
Slide 32 - Quiz
Slide 33 - Diapositive
Slide 34 - Diapositive
Henk heeft een ...... .
A
kast
B
bril
Slide 35 - Quiz
Hij zoekt op de ...... .
A
tafel
B
stoel
Slide 36 - Quiz
Hij zoekt in de ...... .
A
tuin
B
kast
Slide 37 - Quiz
Hij zoekt op de ...... .
A
wc
B
bank
Slide 38 - Quiz
Henk ziet de bril ...... .
A
wel
B
niet
Slide 39 - Quiz
De vrouw van Henk komt ...... .
A
thuis
B
binnen
Slide 40 - Quiz
Zij vraagt:' ......................'?
A
wat zie jij
B
wat doe jij
Slide 41 - Quiz
Henk zegt:' ......................'.
A
ik zoek mijn bril
B
ik zoek de krant
Slide 42 - Quiz
De vrouw ............. .
A
huilt
B
lacht
Slide 43 - Quiz
Je bril staat op ............. !
A
je oor
B
je neus
Slide 44 - Quiz
De vrouw lacht. Henk lacht ......... .
A
niet
B
ook
