1T Herhaling werkwoordspelling

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Diapositive

Welkom
Ga rustig zitten volgens de plattegrond.  

Pak  je boek, schrift en pen. 
En log alvast in op deze LessonUP. 





timer
3:00

Slide 2 - Diapositive

Wat hebben we geleerd?
  • persoonsvorm tegenwoordige tijd (pv tt)
  • persoonsvorm verleden tijd (pv vt)
  • sterke en zwakke werkwoorden
  • het voltooid deelwoorden
  • onregelmatige werkwoorden

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

'Ik weet hoe ik de persoonsvorm in een zin kan vinden.'
Ja
Nee

Slide 5 - Sondage

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Slide 6 - Question ouverte

Kies de persoonsvorm.

Via Thuisbezorgd.nl bestelde Pierre vier pizza's.
A
via
B
bestelde
C
Pierre
D
pizza's

Slide 7 - Quiz

Kies de persoonsvorm.

Fiets jij straks even langs de supermarkt?
A
Fiets
B
straks
C
langs
D
supermarkt

Slide 8 - Quiz

Sterke werkwoorden
Zwakke
werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen in de  verleden tijd van klank.
 
lopen - liepen
zoeken - zochten
gaan - gingen
Zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd niet van klank.

hopen - hoopten
maken - maakten
bestellen - bestelden


Slide 9 - Diapositive

Sterk of zwak *werkwoord*?

Op TikTok *vond* ik allemaal dansfilmpjes van mijn buurjongen.
A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord

Slide 10 - Quiz

Sterk of zwak *werkwoord*?

Bijna niemand onder de 18 jaar *gebruikt* het platform Facebook.
A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord

Slide 11 - Quiz

Sterk of zwak *werkwoord*?

Ruby kijkt om twee uur 's nachts nog YouTube video's.

A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord

Slide 12 - Quiz

In welke tijd staat de zin?
1) Kijk naar de tijd waarin de zin staat. Dit kun je zien aan woorden als vroeger, morgen, vorig jaar etc. 
Bepaal of je met de tegenwoordige tijd (t.t.) of verleden tijd (v.t.) te maken hebt.

Slide 13 - Diapositive

Tegenwoordige of verleden tijd?

Hester ... (appen) gisteren foto's van haar pasgeboren broertje.
A
Tegenwoordige tijd (t.t.)
B
Verleden tijd (v.t.)

Slide 14 - Quiz

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
Hester ... (appen) gisteren foto's van haar pasgeboren broertje.

Slide 15 - Question ouverte

Tegenwoordige of verleden tijd?

Morgen ... (vinden) de opening van dat nieuwe restaurant plaats.
A
Tegenwoordige tijd (t.t.)
B
Verleden tijd (v.t.)

Slide 16 - Quiz

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
Morgen ... (vinden) de opening van dat nieuwe restaurant plaats.

Slide 17 - Question ouverte

Is het werkwoord een persoonsvorm, voltooid deelwoord of het hele werkwoord?
2) De volgende stap is het vinden van de persoonsvormDat doe je door een ja/nee-vraag te stellen. Een ja/nee-vraag begint met de persoonsvorm.
Is het werkwoord geen persoonsvorm, dan is het een voltooid deelwoord of een infinitief (hele werkwoord).

Slide 18 - Diapositive

Stefan heeft contact *opgenomen*
met de filiaalmanager van de supermarkt.
A
persoonsvorm (pv)
B
voltooid deelwoord (vd)
C
infinitief (inf)

Slide 19 - Quiz

Mijn vriendin *gaat* binnenkort een marathon lopen.
A
persoonsvorm (pv)
B
voltooid deelwoord (vd)
C
infinitief (inf)

Slide 20 - Quiz

Zul je morgen je ov-kaart niet *vergeten* voor de excursie?
A
persoonsvorm (pv)
B
voltooid deelwoord (vd)
C
infinitief (inf)

Slide 21 - Quiz

Noteer de persoonsvorm in de juiste tijd.

De politieagent ... (ontdekken, v.t.) een lichaam in de kelder.

Slide 22 - Question ouverte

Noteer de persoonsvorm in de juiste tijd.

Mijn broer ... (lopen, v.t.) na zijn ongeluk op krukken.

Slide 23 - Question ouverte

Leg uit waarom je in zin 1 het werkwoord met een -t schrijft en in zin 2 met een -d
1. Patrick bewaart zijn snoep in een broodtrommel.
2. Patrick heeft zijn snoep in een broodtrommel bewaard.

Slide 24 - Question ouverte

Net even anders dan de rest van de werkwoorden

Slide 25 - Diapositive