HS3, spelling, HV1Q, 07-04-2021

Welkom!
Wat heb je nodig? Boek, schrift en pen
Waar gaan we mee aan de slag? Spelling H4
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Welkom!
Wat heb je nodig? Boek, schrift en pen
Waar gaan we mee aan de slag? Spelling H4

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
Klassikaal: 
- Uitleg samenstellingen
- Even oefenen
- Uitleg verkleinwoorden
- Even oefenen

Daarna:
- Thuis? --> opdrachten doorsturen via teams & nakijken
- Aan de slag!

Slide 2 - Diapositive

Samenstellingen
Een samenstelling is één woord dat gemaakt is uit twee woorden

Bijvoorbeed: samen+stelling = samenstelling
boeken+kast = boekenkast
tuin+bank = tuinbank 

Slide 3 - Diapositive

Samenstellingen
Maar uiteraard zijn hier regels voor.  (blz. 183)

In principe geldt:
Als het eerste deel van de samenstelling een znw is dat alleen een meervoud heeft op -en- dan schrijf je in de samenstelling ook een -n-.

Boekenkast
Lampenkap

Maar: groentesoep. 

Slide 4 - Diapositive

Maar Nederlands zou Nederlands niet zijn als deze regel niet altijd op gaat...
Want... 

1. Als er maar één van is schrijf je geen n. (zonnebloem)
2. Als het eerste deel geen meervoud heeft.
(rijstepap)
3. Als het eerste deel een versterkend woord is.
(boordevol, schattebout)
4. Als het al heeeeel lang bestaat
(elleboog, bullebak)


Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Wat is

Koninginnedag
Groentensoep
Pannekoek
Slapeloosheid
Bereklauw
Beregoed
Armelui




juist?

Koninginnendag
Groentesoep
Pannenkoek 
Slapenloosheid 
Berenklauw 
Berengoed 
Armenlui

Slide 7 - Diapositive

Verkleinwoorden
Kijk mee op blz. 184 & 185 

  • Wat is het verkleinwoord van A4?
  • en ruzie?
  • en accu?
  • en auto?
  • en haiku?


Slide 8 - Diapositive

Aan de slag!
Wat? Opdracht 26, 27 en 28 (blz. 183 t/m 185)
Hoe? Je mag overleggen/samenwerken 
Tijd? 15 minuten de tijd!
Klaar? Je mag verder werken met spelling. 

Doel: Je wordt een pro in samenstellingen en verkleinwoorden :-). Kijk telkens met welke regel je te maken hebt!
timer
15:00

Slide 9 - Diapositive

Jarenlang heeft hier een ... schuur gestaan.
A
verwoeste
B
verwoesten
C
verwoestte

Slide 10 - Quiz

Dit is een ... bordje.
A
plasticen
B
plastic
C
plastice
D
plasgticcen

Slide 11 - Quiz

De ... bewoner reageerde op het heftige vuurwerk
A
geschrokken
B
geschrokke

Slide 12 - Quiz

Gisteren is Rob naar Den-Helder ...
A
verhuist (pv)
B
verhuist (vdw)
C
verhuisd (pv)
D
verhuisd (vdw)

Slide 13 - Quiz

Het ... mij niet dat Emre weer het hoogste cijfer heeft.
A
verbaast (pv)
B
verbaast (vdw)
C
verbaasd (pv)
D
verbaasd (vdw)

Slide 14 - Quiz

Het meervoud van bacterie is...
A
bacterieën
B
bacterieen
C
bacteriën
D
bacterien

Slide 15 - Quiz

Het meervoud van bacterie is...
A
bacterieën
B
bacterieen
C
bacteriën
D
bacterien

Slide 16 - Quiz

Het meervoud van afval is...
A
afvallen
B
afvals
C
afvalleren
D
er is geen mv van afval

Slide 17 - Quiz

De antwoorden!
1 Eenmaal onder de douche ontdekte Anish dat de shampoo op was.
2 Het luxe diner was zo lekker, dat Julia bijna vergat te kauwen.
3 In een regenwoud zul je niet zo snel een olifant tegenkomen.
4 Tijdens de pauze gaf de dirigent aan dat de cello niet goed gestemd was.
5 Volgens het concept mogen de verlote prijzen alleen tijdens kantooruren opgehaald worden.
6 De patiënten van de chirurg konden het niet waarderen dat hij ze probeerde te plagen.
7 Op het vliegveld werden de koffers van het circus grondig gecontroleerd door de douane.
8 Ligt je sleutelbos misschien op het toilet in het winkelcentrum?
9 Stiekem was men toch wel nieuwsgierig naar het nieuwe nummer van de gehate zangeres.
10 De caféhouder moest een speciaal vignet aanvragen om een terras te mogen hebben tijdens het festival.

Slide 18 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
maar... Nederlands zou Nederlands niet zijn als ook hier een uitzondering op was. 

Bij 'nieuwe' stoffen, komt er helemaal geen -e- of -en- achter het woord te staan. 
Bijvoorbeeld: plastic bakje, aluminium fiets, polyester boot. 






Slide 19 - Diapositive

Voltooid deelwoord en bnw
Het voltooid deelwoord
en
Het bijvoeglijk naamwoord
  • Het voltooid deelwoord is een woord dat meestal begint met ge-, be-, ver en in de zin staat met hebben/worden/zijn
  • Het bijvoeglijknaamwoord is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord. 

Slide 20 - Diapositive

Voltooid deelwoord als bnw
Maar je kan je ze ook combineren. Dan wordt een voltooid deelwoord gebruikt als een bijvoeglijk naamwoord. 
Bijvoorbeeld: de gemiste kans, het afgelopen concert, de gewassen broek, het gebruikte potlood. etc

Je hebt drie opties hoe je dit moet schrijven.
1. Je zet gewoon een -e- achter het voltooid deelwoord
2. Je moet een klinker weglaten
3. Je moet een medeklinker toevoegen. 


Slide 21 - Diapositive

Voltooid deelwoord
1. Je voegt een -e- toe.
De brand verwoest alles --> De verwoeste schuur.

2. Je moet een klinker weglaten
De kinderen waren verkleed --> de verklede kinderen

4. Je moet een medeklinker toevoegen
De man is gered --> De geredde man.

5. Voltooid deelwoorden die eindigen op -en- blijven ook zo als bijvoeglijk naamwoord. 
De taart is gebakken --> de gebakken taart. 

Je schrijft een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord altijd zo kort mogelijk!

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Aan de slag!
Wat? opdracht 26, 27 en 28. (blz. 127 en 128)
Hoe veel tijd? Tot het einde van deze les
Klaar? Mag je iets voor jezelf doen :-) 


Slide 24 - Diapositive

Tegenwoordige tijd

Is het een persoonsvorm in de t.t.? 

Ik - schrijf de ik-vorm
hij/zij/jij schrijf de ik-vorm + t
Staat jij achter de persoonsvorm? Schrijf dan de ik-vorm!
Loop jij? 

Verleden tijd

Staat de persoonsvorm in de v.t.?

Gebruik 't kofschip om te bepalen hoe je zwakke werkwoorden schrijft.

Zit de laatste letter van de stam in 't kofschip?
Dan komt er +te(n) achter de ik-vorm
Nee? Dan komt er +de(n) achter de ik-vorm)

Slide 25 - Diapositive

Tegenwoordige tijd

Hij ... (vinden) dat altijd zo leuk!

Mijn buurman ... (worden) morgen 50 jaar!



Jack ... (verhuizen) morgen naar Lelystad.


Verleden tijd

Ik ... (praten) regelmatig met Job. 

Sam ... (antwoorden) erg snel op WhatsApp. 

Let op! Bij het voltooid deelwoord gebruik je ook het 't kofschip.

Jack is wel eens vaker ... (verhuizen)




Slide 26 - Diapositive

Opdracht 21 en 22 bepreken
blz. 124 


Slide 27 - Diapositive

Meervoudsvormen
blz. 126 

Kijk je mee? 

Slide 28 - Diapositive

Wat is het doel van een inleiding?

Slide 29 - Question ouverte

Noem één manier die een schrijver kan gebruiken om een tekst in te leiden.

Slide 30 - Question ouverte

Noem één manier hoe je een tekst kan afsluiten

Slide 31 - Question ouverte

Wat is het doel van een slot in een tekst?

Slide 32 - Question ouverte

Op welke plek staat de kernzin meestal in de alinea?

Slide 33 - Question ouverte

Welke tekstdoelen kennen we allemaal? Je kan ze los insturen!

Slide 34 - Carte mentale

Welke tekstvormen ken je allemaal?

Slide 35 - Carte mentale

Welke tekstsoorten ken je? Je kan ze los insturen.

Slide 36 - Carte mentale

De hoofdgedachte (blz. 195)
De hoofdgedachte is dat wat de schrijver over het onderwerp wilde vertellen. 

De hoofdgedachte = een samenvatting van het onderwerp + de hoofdzaken, geformuleerd in één zin. 

Hoewel het onderwerp altijd één of een groepje woorden is, is de hoofdgedachte altijd een zin. 


Slide 37 - Diapositive

Tips om de hoofdgedachte te vinden

1. Schrijf het onderwerp van de tekst op
2. Stel de vraag: Wat vertelt de schrijver over het onderwerp?
3. Bestudeer goed de titel en de inleiding: hierin staat vaak een aanwijzing
4. Vat de hoofdzaken over het onderwerp samen
5. Formuleer de hoofdgedachte in één complete zin
LET OP: de hoofdgedachte is nooit een vraag!

Slide 38 - Diapositive

2

Slide 39 - Vidéo

00:44
Wat denk jij dat het onderwerp dan zou kunnen zijn?

Slide 40 - Question ouverte

01:33
Wat denk jij dat de hoofdgedachte van deze tekst zal zijn?

Slide 41 - Question ouverte

Samengevat
  1. De hoofdgedachte is één zin
  2. De hoofdgedachte vat de tekst samen
  3. De hoofdgedachte vind je vaak in de inleiding of titel
  4. De hoofdgedachte is nooit een vraag

Slide 42 - Diapositive

Aan de slag!
Wat? opdracht 44 blz. 195
Wat lezen? Tekst 6 blz. 196
Hoe veel tijd? Tot het einde van deze les
Klaar? Lees alvast de theorie op blz. 197. Hier gaan we morgen mee bezig!
Ook klaar? Ga aan de slag met een ander vak. 

Slide 43 - Diapositive