H5

Lezen
1 / 60
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 60 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Lezen

Slide 1 - Diapositive

Weekplanning
  • Lezen
  • Maken van 4.5 Woorden, opdr. 4, 6, 8 en 9, blz. 36-40
  • Maken van 5.5 Woorden, opdr. 7, 8, 14, 15, 16 en 17, blz. 113-117






Doel 4.5: nieuwe woorden leren en weten hoe je zelfstandige naamwoorden vormt.

Slide 2 - Diapositive

Vorming zelfstandige nw
1: Van een werkwoord


het + hele werkwoord
huilen – het huilen
werkwoord + achtervoegsel
lopen – de loper
vergaderen – de vergadering
repareren – de reparatie

Slide 3 - Diapositive

Vorming zelfstandige nw
2. van een bijvoeglijk naamwoord
bn + achtervoegsel
blij – de blijheid
klein – het kleintje

3. van twee losse woorden. Het nieuwe zn is dan een samenstelling
bn + zn
snel + de trein – de sneltrein
zn + zn
tuin + huis – het tuinhuis
werkwoord + zn
drink + water – het drinkwater


Slide 4 - Diapositive

Vorming zelfstandige nw
4. door een voor- of achtervoegsel aan een zn te plakken


zn + achtervoegsel
de baron – de barones
de echtgenoot – de echtgenote
voorvoegsel + zn
de vijand – de aartsvijand
de oom – de oudoom

Slide 5 - Diapositive

Lesplanning
  • Maken van 4.5 Woorden, opdr. 4, 6, 8 en 9, blz. 36-40

  • Klaar? 
  • Noteer de 5 moeilijkste woorden (voor jou) uit de woordenlijst op blz. 36.
  • Geef van elk woord de betekenis/ uitleg in eigen woorden.
  • Bedenk bij elk woord een synoniem.
  • Maak  twee zinnen met de moeilijke woorden (dus 10 in totaal).
  • Maak ook een ontkennende zin met de moeilijke woorden.

  • Maken van 5.5 Woorden, opdr. 7, 8, 14, 15, 16 en 17, blz. 113-117








Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Leenwoorden
Zijn woorden die uit een andere taal in het Nederlands terecht zijn gekomen. Deze leenwoorden komen op heel veel gebieden voor. 


Slide 8 - Diapositive

  • Een samenstelling van Engelse leenwoorden schrijf je in het Nederlands als één woord. 
    eyecatcher, multiplechoicevraag, skatebaan

  • Als het rechterdeel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, plaats je een koppelteken.
    stand-by, back-up,  shout-out

  • Sommige combinaties worden gezien als een woordgroep. Dan schrijf je die delen los:
    compact disc, first lady  

Engelse leenwoorden

Slide 9 - Diapositive

  • Veel franse woorden schrijf je in het Nederlands zonder accenttekens
    compact, hotel, ragout

  • De accenten op de -e blijven behouden als dat nodig is voor de uitspraak
  • Accent aigu: paté 
  • Accent grave: crème
  • Accent circonflexe: crêpe
Franse leenwoorden

Slide 10 - Diapositive

Wat is goed?
A
airbag
B
air-bag

Slide 11 - Quiz

Wat is goed?
A
babysitter
B
baby-sitter

Slide 12 - Quiz

Wat is goed?
A
carriere
B
carrière

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Diapositive

Weekplanning
  • 4.7 Grammatica zinsdelen, opdr. 1bcef, 7, 9abdef, 11 en 13, blz. 50-57
  • 5.7 Grammatica zinsdelen, opdr. 1acde, 3, 4, 5, 7, 9abcef en 12, blz. 122-129

Slide 15 - Diapositive

Grammatica zinsdelen
Ontleed de volgende twee zinnen:

  1. Denk je dat jouw favoriete mode-item straks ouderwets gevonden wordt?
  2. Je ziet nu veel jongeren met Adidas Campus, Gazelle en Spezial lopen.

Slide 16 - Diapositive

Grammatica zinsdelen
Ontleed de volgende twee zinnen:

  1. Denk I je I dat II jouw favoriete mode-item I straks I ouderwets I gevondenI wordt?
       pv/wg    o     lv                         o                                      bwb      bwb                    wg              pv/ wg


Slide 17 - Diapositive

Grammatica zinsdelen
Ontleed de volgende twee zinnen:

  1. Je I ziet I nu I veel jongeren I met Adidas Campus, Gazelle en Spezial I lopen.
       o I pv/wg  I bwb I lv                   I   bwb                                                                          I wg


Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Weekplanning
  • 4.7 Grammatica zinsdelen, opdr. 1bcef, 7, 9abdef, 11 en 13, blz. 50-57
  • 5.7 Grammatica zinsdelen, opdr. 1acde, 3, 4, 5, 7, 9abcef en 12, blz. 122-129

Slide 20 - Diapositive

5.7 Bijstelling
Een bijstelling geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord of zelfstandig-naamwoordgroep. 

Een bijstelling:
• staat direct achter het zelfstandig naamwoord of de zelfstandig-naamwoordgroep;
• staat altijd tussen komma’s;
• bevat geen persoonsvorm.


In gesproken taal kun je de bijstelling ook herkennen aan een korte pauze op de plaats waar de komma’s staan.

Slide 21 - Diapositive

5.7 Bijstelling
  • De bijstelling is een bijvoeglijke bepaling
  • Het kernwoord en de bijstelling vormen één zinsdeel
  • De volgorde van het kernwoord en de bijstelling kun je omdraaien


De Maastoren, de hoogste toren van Nederland, staat in Rotterdam.

Slide 22 - Diapositive

Weekplanning
  • 4.7 Grammatica zinsdelen, opdr. 1, 7, 9, 11 en 13, blz. 50-57
  • 5.7 Grammatica zinsdelen, opdr. 1, 3, 4, 5, 7, 9 en 12, blz. 122-129






Doel: ik kan een zin ontleden t/m bwb en ik herken een bijstelling in een zin.

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Weekplanning
  • 4.7 Grammatica zinsdelen, opdr. 1bcef, 7, 9abdef, 11 en 13, blz. 50-57
  • 5.7 Grammatica zinsdelen, opdr. 1acde, 3, 4, 5, 7, 9abcef en 12, blz. 122-129
  • 4.8 Grammatica woordsoorten, opdr. 1, 3, 6, 8, 11 en 15, blz. 58-65)
  • Klaar? 5.8, opdr.1, 4, 5, 6, 7, 8 en 10, blz. 130-134



Doel: herkennen en benoemen bijwoord

Slide 25 - Diapositive

Het bijwoord geeft extra informatie over:
een werkwoord

een ander bijwoord

een bijvoeglijk naamwoord

de plaats

de tijd


restwoordjes

de trein rijdt snel

de trein rijdt erg snel

de erg snelle trein is te vroeg

hier, er, daar, (n)ergens, waar

nu, soms, 's morgens, gauw, wanneer, plotseling

hoe, wel, toch, ook, nog, immers, nauwelijks

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Weekplanning

  • AF? 4.8 Grammatica woordsoorten, opdr. 1, 3, 6, 8, 11 en 15, blz. 58-65)
  • Maken 5.8, opdr. 1, 4, 5, 6, 7, 8 en 10, blz. 130-134
  • Klaar? 4.9 Spelling, opdr. 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 10



Doel: herkennen en benoemen bijwoord en onbepaald voornaamwoord

Slide 28 - Diapositive

De docent, die altijd huppelend door de gang liep, heeft gisteren iedereen getrakteerd op snoepjes.

Zij wilde dat de leerlingen met een lekker snoepje harder zouden werken.

Slide 29 - Diapositive

De docent, die altijd huppelend door de gang liep, I heeft I gisteren I iedereen I getrakteerd I op
                               OW                                                                     PV/WG     BWB             LV                   WG           
 snoepjes.
   BWB


Zij I wilde I dat II de leerlingen I met een lekker snoepje I harder I zouden I werken.
OW  PV/WG LV           OW                              BWB                                  BWB       PV/WG      WG

Slide 30 - Diapositive

De docent, die altijd huppelend door de gang liep, heeft gisteren iedereen getrakteerd op 
lw    zn           -       bw           bn             vz     lw   zn    zww   hww     bw            ovnw          zww           vz 
snoepjes.
   zn

Zij wilde dat                  de leerlingen met een lekker snoepje harder zouden werken.
psv zww  avnw              lw       zn             vz        lw   bn        zn            bw        hww          zww

Slide 31 - Diapositive

5.8 onbepaald voornaamwoord
  • Grammatica woordsoorten
  • Voornaamwoorden verwijzen naar personen, dieren en dingen, zonder die te benoemen
  • Het is bij een onbepaald voornaamwoord niet precies duidelijk naar wie of wat het woord verwijst.


Slide 32 - Diapositive

5.8 onbepaald voornaamwoord
Kim heeft alles opgeruimd.
Hier ligt nog iets op de grond.
Men moet niet zo zeuren!

In geen van bovenstaande zinnen weet je precies waarover het gaat.

Wat heeft Kim precies opgeruimd? ‘Alles’ is nog steeds erg vaag.
Wat ligt er nog op de grond? ‘Iets’, maar wat dat ‘iets’ is, wordt niet duidelijk.
Wie moet niet zo zeuren? Mensen in het algemeen, maar met ‘men’ wordt niet duidelijk over wie het precies gaat.

Slide 33 - Diapositive

5.8 onbepaald voornaamwoord
Het woord ‘wat’ kan een onbepaald voornaamwoord zijn, maar bijvoorbeeld ook een vragend voornaamwoord of een betrekkelijk voornaamwoord.

Hoe weet je of ‘wat’ in jouw zin een onbepaald voornaamwoord is? 

De enige vraag die je moet beantwoorden is: kan ik in deze zin ‘wat’ vervangen door ‘iets’ of door ‘een beetje’? Ja = een onbepaald voornaamwoord. 

Slide 34 - Diapositive

5.8 onbepaald voornaamwoord
'Het' kan tot 3 verschillende woordsoorten kan behoren:

  • lidwoord
  • persoonlijk voornaamwoord
  • onbepaald voornaamwoord

‘Het’ is alleen een onbepaald voornaamwoord als dat woord niet echt naar iets verwijst. 
Het sneeuwt.
Het is mistig.

Slide 35 - Diapositive

5.8 onbepaald voornaamwoord
 In de volgende zinnen is ‘het’ een persoonlijk voornaamwoord, omdat het terugverwijst naar een ander woord:

Heb jij dat boek gelezen? Het is erg mooi.
‘Het’ verwijst terug naar ‘dat boek’.

Kun jij goed touwtje springen? Mij lukt het niet zo goed.
‘Het’ verwijst hier naar ‘touwtje springen’.

Slide 36 - Diapositive

5.8 onbepaald voornaamwoord
  • Grammatica woordsoorten
  • Voornaamwoorden verwijzen naar personen, dieren en dingen, zonder die te benoemen
  • Het is bij een onbepaald voornaamwoord niet precies duidelijk naar wie of wat het woord verwijst.

Maak: opdr. 1 (niet zin C!), 4, 5, 6, 7, 8 en 10 (blz. 130 - 134)

Alles af t/m 5.8? Start met 4.9

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Diapositive

Weekplanning

  • AF? 5.8, opdr. 1, 4, 5, 6, 7, 8 en 10, blz. 130-134
  • Maak 4.9 Spelling, opdr. 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 10, blz. 66-71
  • Klaar? 5.9 Spelling, opdr. 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12, blz. 135-142



Doel: Engelse werkwoorden juist vervoegen/ spellen, leestekens juist kunnen toepassen.

Slide 39 - Diapositive

De vergrote foto - Zij vergrootte de foto
Het huis is verbouwd - Het verbouwde huis
De lekker bereide maaltijd - Hij bereidde de maaltijd
Door de verpeste sfeer was het een stom feestje - Het verpestte de sfeer op het feestje

Slide 40 - Diapositive

Trema
  • Als je in één woord twee klinkers niet als één klank mag lezen: ruïne, havoër
  • In het meervoud van zn die eindigen op -ee: ideeën, feeën
  • In het meervoud van zn die eindigen op -ie: kopieën, categorieën



Je schrijft het trema (") op de plek waar de nieuwe lettergreep begint. 

Slide 41 - Diapositive

Apostrof
  • Als je letter(s) weglaat: Ik zie 'm in 't clubhuis.
  • Bij de bezit 's op de s-klank of lange klinker: Dennis' les, Anna's fiets 
  • Na cijfers, afkortingen en afleidingen: A4'tje, vwo'er, cd'tje

Slide 42 - Diapositive

Accent
Accent aigu: De accent aigu ´ is het streepje dat van linksonder naar rechtsboven wijst. Dit teken wordt gebruikt als de letter moet worden verlengd. Het zou dus moeten klinken als een ‘ee’.
Voorbeeld: café, cliché, paté

Accent grave: De accent grave ` is het streepje dan van linksboven naar rechtsonder wijst. Het wordt in ingeburgerde Franse woorden alleen gebruikt op de e. De e moet dan uitgesproken worden als de ‘e’ in blèren. 
Voorbeeld: première, crème

Accent circonflex: Het zijn vooral Franse woorden die dit accent hebben. In het Nederlands blijft dit teken op sommige Franse woorden staan vanwege de uitspraak. Dit is dan een iets langere, nasale klank.
Voorbeeld: crème fraîche, enquête

Slide 43 - Diapositive

Slide 44 - Diapositive

Weekplanning

  • AF? 5.8, opdr. 1, 4, 5, 6, 7, 8 en 10, blz. 130-134
  • Maak 4.9 Spelling, opdr. 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 10, blz. 66-71
  • Klaar? 5.9 Spelling, opdr. 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12, blz. 135-142



Doel: Engelse werkwoorden juist vervoegen/ spellen, leestekens juist kunnen toepassen.

Slide 45 - Diapositive

Spelling Engelse werkwoorden
  • Als de stam (hele ww -en) eindigt op e, o, u of y = voltooid dw +d / verleden tijd + de(n)
bingoën - ik bingo - bingode - gebingood
rygbyen - ik rugby - rugbyde - gerugbyd

Soms wordt in het Engels een e gebruikt voor de uitspraak. De uitspraak -e blijft staan in de vervoeging.
barbecuen - ik barbecue - barbecuede - gebarbecued
timen - ik time - timede - getimed
recyclen - ik recycle - recyclede - gerecycled

Slide 46 - Diapositive

Spelling Engelse werkwoorden
  • Als de stam eindigt op een medeklinker uit  't sexy fokschaap = verleden tijd krijgt een +t / +te(n)

print - ik print - printte - geprint
faxen - ik fax - faxte - gefaxt
typen - ik typ - typte - getypt

Slide 47 - Diapositive

Spelling Engelse werkwoorden
  • Als de stam NIET eindigt op een medeklinker uit  't sexy fokschaap = verleden tijd krijgt een +d / +de(n)

mailen - ik mail - mailde - gemaild
plannen - ik plan - plande - gepland
showen - ik show - showde - geshowd

Slide 48 - Diapositive

Spelling Engelse werkwoorden
  • Als de stam eindigt op een dubbele medeklinker, vervalt één medeklinker bij de vervoeging.

stressen - ik stres - streste - gestrest
volleyballen - volleybal - volleybalde - gevolleybald

Maar....

passen - ik pass - passte - gepasst
baseballen - ik baseball - baseballde - gebaseballd

Slide 49 - Diapositive

Weekplanning

  • AF? 5.8, opdr. 1, 4, 5, 6, 7, 8 en 10, blz. 130-134
  • Maak 4.9 Spelling, opdr. 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 10, blz. 66-71
  • Klaar? 5.9 Spelling, opdr. 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12, blz. 135-142



Doel: Engelse werkwoorden juist vervoegen/ spellen, leestekens juist kunnen toepassen.

Slide 50 - Diapositive

Slide 51 - Vidéo

Slide 52 - Diapositive

Weekplanning

  • Maak 5.9 Spelling, opdr. 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12, blz. 135-142
  • Alles nakijken en aftekenen!
  • Extra opdrachten maken en leren voor de toets
  • Vragen? Vragen!



Doel: Engelse werkwoorden juist vervoegen/ spellen, leestekens juist kunnen toepassen.

Slide 53 - Diapositive

Slide 54 - Diapositive

5.9 Spelling
  • ik weet wanneer ik het weglatingsstreepje moet gebruiken
  • ik weet wanneer ik het koppelteken en weglatingsstreepje moet gebruiken

Wanneer gebruik je een koppelteken?

  • In samenstellingen met letters, afkortingen en cijfers
v-snaar
tbc-patiënt
14-jarige

  • In samenstellingen die je zonder koppelteken verkeerd kunt lezen (klinkerbotsing).
radio-omroep
auto-onderdelen

Slide 55 - Diapositive

5.9 Spelling
  • ik weet wanneer ik het weglatingsstreepje moet gebruiken
  • ik weet wanneer ik het koppelteken en weglatingsstreepje moet gebruiken

Wanneer gebruik je een koppelteken?

  • In aardrijkskundige namen die uit twee delen bestaan
Amsterdam-Oost
Nieuw-Zeeland
  • In samenstellingen die een titel of een rang aanduiden.
luitenant-kolonel
secretaris-generaal
  • Tussen meer dan twee woorden die samen één woord vormen (samenkoppeling)
een staakt-het-vuren
een kant-en-klare maaltijd

Slide 56 - Diapositive

5.9 Spelling
  • ik weet wanneer ik het weglatingsstreepje moet gebruiken
  • ik weet wanneer ik het koppelteken en weglatingsstreepje moet gebruiken

Wanneer gebruik je een koppelteken?

  • In woorden met de volgende voorvoegsels: adjunct, aspirant, assistent, bijna, chef, collega, ex, interim, kandidaat, leerling, meester, niet, non, oud
ex-minister
kandidaat-notaris
oud-burgemeester

Let op:
Als het woord geen samenstelling is: gebruik trema (ruïne, hygiëne)
Bij een afkorting geen koppelteken: sms'en, dvd'tje

Slide 57 - Diapositive

5.9 Spelling
  • ik weet wanneer ik het weglatingsstreepje moet gebruiken
  • ik weet wanneer ik het koppelteken en weglatingsstreepje moet gebruiken

Weglatingsstreepje
Als je hetzelfde woord in twee samenstellingen gebruikt. Het woord dat wordt herhaald, kun je weglaten.
Fiets- en wandelvakanties
Voor- en nadelen

Maak: opdrachten 1 t/m 10 en 12, blz. 135-140

Slide 58 - Diapositive

Weekplanning

  • AF? 4.9 Spelling, opdr. 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 10, blz. 66-71
  • Maak 5.9 Spelling, opdr. 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12, blz. 135-142
  • Alles nakijken en aftekenen!



Doel: Engelse werkwoorden juist vervoegen/ spellen, leestekens juist kunnen toepassen.

Slide 59 - Diapositive

Slide 60 - Vidéo