1534 Ken je kinderrechten

Bron 1534: Ken je kinderrechten
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
Begrijpend lezenBasisschoolGroep 7,8

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Bron 1534: Ken je kinderrechten

Slide 1 - Diapositive

Wat heb je nodig?
  • Tekst
  • Arceerstift, pen, potlood, gum
  • Chromebook

Slide 2 - Diapositive

3

Slide 3 - Vidéo

00:19
Welke 6 kinderrechten zijn er benoemd?

Slide 4 - Question ouverte

01:07
Hoeveel landen tekenden het kinderrechtenverdrag?

Slide 5 - Question ouverte

02:07
Wat is er verboden?

Slide 6 - Question ouverte

Leesdoel:


Je leert welke kinderrechten er zijn opgesteld sinds 1989.
Lesdoel:


Wij herkennen de verwijswoorden uit de tekst en weten waarnaar deze woorden verwijzen.

Slide 7 - Diapositive

De meester leest voor

Slide 8 - Diapositive

Welke kinderrecht vind jij het belangrijkst?
A
Recht over je mening
B
Recht over mishandeling
C
Recht over zorg
D
Recht over extra zorg

Slide 9 - Quiz

Arceer de volgende woorden en bedenk wat deze woorden betekenen.
  • Basisrechten
  • Kinderarbeid
  • Kindermishandeling
  • Kinderrechten
  • Martelen
  • Onderdak 

Slide 10 - Diapositive

Ik
Ik zie het woordje 'ze'.
Wie komt ergens vandaan?
Wie hebben welke kleur?

Ik zie het woordje 'hij'.
Wie mag zeggen wat hij wil?

Slide 11 - Diapositive

Wij
Welk verwijswoord vinden we in de tekst?

Welke vraag kunnen we stellen?

Wat is het antwoord?

Slide 12 - Diapositive

Jullie
Welk verwijswoord vinden jullie?

Welke vraag kun je stellen?

Waar verwijst het woord naar?

Slide 13 - Diapositive

Vul in:
Verwijswoord én woord waar het naar verwijst.
Zoals: hij - de jongen

Slide 14 - Question ouverte

Jij
Welk verwijswoord vind je?

Welke vraag kun je stellen?
Waar verwijst het woord naar?

Slide 15 - Diapositive

Vul in:
Verwijswoord én woord waar het naar verwijst.
Zoals: hij - de jongen

Slide 16 - Question ouverte

Ik ben het meest trots op ...
Ik luister als iemand anders praat.
Ik steek mijn vinger op als ik iets wil zeggen.
Ik doe goed mee met de instructie.
Ik houd mijn concentratie er bij en let goed op.

Slide 17 - Sondage

Slide 18 - Lien