Les 20 Taalvariatie + Les 25 Taal en identiteit

1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsSecundair onderwijs

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Welke talen spreek jij?
p. 244

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Slide 4 - Diapositive

Welke dialecten ken jij?

Slide 5 - Carte mentale

Slide 6 - Diapositive

Vorm duo's
De eerste leest de tekst op de volgende slide alsof hij/zij een nieuwsanker is.
De tweede leerling vertelt het verhaal opnieuw alsof je het op de speelplaats aan een vriend vertelt (in het dialect).

Slide 7 - Diapositive

Grafgroeten
 In de Amerikaanse stad Vermont heeft een man een hartaanval gekregen doordat een vriend hem op zijn schouder tikte. Dat gebeurde wel in heel speciale omstandigheden. Op een avond keerde de 40-jarige Chris Lewis naar huis terug van een verjaardagsfeestje. Zoals hij wel vaker deed, nam Lewis een binnenweg door het plaatselijke kerkhof. Doordat de man wat veel gedronken had, struikelde hij en kwam hij in een open grafkuil terecht. Die had men gegraven voor de begrafenis van de volgende dag. Nog wat versuft door zijn val probeerde Lewis weer uit de kuil te geraken, maar dat lukte niet meteen. Plots voelde hij een hand op zijn schouder. Een stem zei: “Het lukt toch niet, jongen, dat heb ik ook al geprobeerd.” Het was een vriend van Lewis, die een uur eerder al naar huis was gegaan en in dezelfde put was getuimeld. Maar dat had Lewis niet onmiddellijk door. Van schrik kreeg hij een hartaanval.
timer
4:00

Slide 8 - Diapositive

Lees het artikel op p. 244-245
Beantwoord vragen 7-8-9-2 p. 246
timer
3:00

Slide 9 - Diapositive

Extra vragen
- Waarmee worden taalvariëteiten vergeleken in de tekst?
-) Wat wordt in de tekst bedoeld met "informele Vlaamse omgangstaal"?
- Wat is de link met sociale afstand en taal?
- In welke beperkte aantal situaties kan je dialect gebruiken (volgens de tekst)?
- Geef een kenmerk van tussentaal.



Slide 10 - Diapositive

Hoe goed kan jij Antwerps?
  • Tisonolle
  • Kannekoewellepe?
  • Eddetindemot?
  • Wafferietisdana?

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Taalvariant : 4 vragen
1. Wat is er typisch? = kenmerken

2. Wie gebruikt het? = sprekers
3. Wanneer spreek je het? = situaties
4. Waarom spreek je het? = doel


Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Extra: kenmerken tussentaal (Noteer!)
  1. Wegvallen van h- aan het begin van een woord
  2. Wegvallen van laatste en middelste klank van een woord 
  3. Woorden die niet tot de Standaardtaal horen
  4. Aanpassing van lidwoorden
  5. Aanpassing aanwijzende voornaamwoorden
  6. Aanpassing van bezittelijke voornaamwoorden
  7. niet-Standaardtalige persoonlijke voornaamwoorden
  8. Andere vormen van werkwoorden

Slide 19 - Diapositive

Fragment Thuis
Bekijk het fragment en zoek voor elk kenmerk van tussentaal een voorbeeld.

Slide 20 - Diapositive

Onderzoek taalgebruik
Neem (voor even) je smartphone en noteer een drietal berichten die je afgelopen dagen stuurde.
Onderzoek met je buur welke kenmerken jij gebruikt.
Probeer tot een conclusie te komen: gebruik je Standaardnederlands, tussentaal of dialect?


Slide 21 - Diapositive

Welke taal in welke situatie?
p. 246

Slide 22 - Diapositive

Situaties: welke taalvariëteit?
  1. Je solliciteert en praat met je toekomstige baas.
  2. Je praat met je medeleerlingen over het weekend.
  3. Je praat thuis met je ouders over hoe je dag was.
  4. Je vraagt de weg aan een onbekende op straat.
  5. Je discussieert met een vriend over een tv-programma.
  6.  Je werkt al 2 jaar in het bedrijf en komt je baas tegen op de parking
  7. Je stelt een vraag aan een leerkracht.
  8. Tijdens een gesprek met een notaris word je boos.

Slide 23 - Diapositive

Meningen over taalvariatie
p. 247

Slide 24 - Diapositive

Bekijk het fragment van Volt.


Beantwoord vragen 3-9 p. 248-249

Slide 25 - Diapositive

VOLT: ARGUMENTEN:

Slide 26 - Diapositive

Verbetering

Slide 27 - Diapositive

Leesopdracht
Ga naar Smartschool > Nederlands > Oefeningen > Taak > Les 20 - lezen taalvariatie 
Deadline: do 22/5 (zie planner) 

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Taalkast
p. 309

Slide 31 - Diapositive

Begrippen - bespreek per 2
Standaardtaal
Tussentaal
Accent
Jargon
timer
2:00

Slide 32 - Diapositive

Begrippen
 Standaardtaal

Dit is de officiële vorm van een taal die wordt gebruikt in het onderwijs, op het nieuws, door de overheid en in formele situaties.

In België is dat bijvoorbeeld Standaardnederlands, zoals je het leert op school of hoort op het journaal.


Slide 33 - Diapositive

Begrippen
 Tussentaal is een mengeling van dialect en Standaardnederlands. Het is niet helemaal dialect, maar ook niet helemaal standaardtaal. Veel mensen gebruiken het in alledaagse gesprekken, vooral in Vlaanderen.

Kenmerken:
Minder formeel
Beïnvloed door dialect (klanken, woorden, zinsbouw)
Wordt vaak gebruikt onder vrienden - fictiereeksen op tv.

Voorbeeld:
“Morgen gaat 'm naar 't museum hé.” → typisch tussentaal


Slide 34 - Diapositive

Begrippen

Een accent is de manier waarop iemand spreekt, vooral hoe woorden worden uitgesproken. Je accent kan iets zeggen over waar je vandaan komt of wat je moedertaal is.

Voorbeeld:

Iemand uit West-Vlaanderen spreekt anders dan iemand uit Limburg → ze hebben een ander accent.

Belangrijk: een accent verandert de uitspraak, maar meestal niet de woorden zelf.


Slide 35 - Diapositive

Begrippen

Jargon
Jargon is taal die alleen binnen een bepaalde groep of vakgebied goed begrepen wordt. Het bestaat vaak uit moeilijke of technische woorden.

Voorbeelden:

In de medische wereld: appendectomie = verwijdering van de blindedarm

In de IT-wereld: debuggen = fouten zoeken in een computerprogramma

Jargon is vaak niet begrijpelijk voor buitenstaanders.


Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive

Taalvariëteiten
p. 311

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive

Uw voedselallergie kan een jeukend exantheem veroorzaken.
Dat hondje heeft zo'n schattig snoetje. Ik wil hem een aaike geven.
Ok boomer.
Dat  vind ik hartstikke gering.
Ik wil gaarne enkele woorden wisselen met u.

Slide 40 - Question de remorquage

Oef. 5 p. 312
  • ze kennen die woorden uit hun beroep (vakjargon);
  • ze willen graag bij een groep horen;
  • soms ook om anderen buiten te sluiten.

Slide 41 - Diapositive

Jongerentaal en straattaal
p.313

Slide 42 - Diapositive

Slide 43 - Diapositive

Slide 44 - Lien

Slide 45 - Diapositive

Slide 46 - Vidéo

Slide 47 - Diapositive

Slide 48 - Lien

Slide 49 - Diapositive

Slide 50 - Diapositive