BVJ Thema 8.1 Zintuigen & 8.2 De werking van het oog

Thema 8 Waarneming
In de les: 
  • §8.1 Zintuigen
  • §8.2 De werking van het oog


1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 47 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Thema 8 Waarneming
In de les: 
  • §8.1 Zintuigen
  • §8.2 De werking van het oog


Slide 1 - Diapositive

§8.1 Zintuigen
  • Je kunt de werking van zintuigen in relatie met het zenuwstelsel beschrijven. 
  • Je kunt de reactie van een zintuig op een adequate prikkel beschrijven. 
  • Je kunt de delen van het oog en hun functie beschrijven. 

zintuigen, chemische receptoren, mechanische receptoren, tastreceptoren, temperatuurreceptoren, lichtreceptoren, pijnreceptoren, drempelwaarde, impulsfrequentie, adequate prikkel, adaptatie

Slide 2 - Diapositive

Zintuigcellen
Zintuigcellen moeten een signaal doorgeven aan een sensorisch neuron

Zintuigcellen zetten een prikkel om in een impuls

Slide 3 - Diapositive

Prikkels
druk
temperatuur
moleculen
licht (golflengte)

Slide 4 - Diapositive

Receptoren - adequate prikkel
  • Mechanische receptoren: druk, beweging, trillingen in de lucht
  • Temperatuurreceptoren: temperatuur (warmte en kou)
  • Chemische receptoren: moleculen
  • Lichtreceptoren: licht
  • Pijnreceptoren

Slide 5 - Diapositive

Chemische receptoren

Binding van moleculen
aan receptor zorgt voor vrijkomen secundaire boodschapper, die zorgt
voor openen Na+ poorten

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Van prikkel naar impuls
1. Receptorcel ontvangt de adequate prikkel
2. De prikkel zorgt voor het opengaan van Na+ poorten in de zintuigcel
3. Prikkeldrempel bereikt? Volledige depolarisatie van het membraan
4. Ca2+ poorten open, Ca2+ bindt aan neurotransmitter blaasjes
5. Exciterende neurotransmitter komt vrij in de synapsspleet en bindt op het membraan van het sensorische neuron
6. Voldoende neurotransmitter? Impulsgeleiding in het sensorisch neuron naar sensorische schors

Slide 8 - Diapositive

Mechanische receptoren

Na+ poorten openen door druk, beweging of trillingen in de lucht 

Bijv: gehoorzintuig en spierspoeltje

Slide 9 - Diapositive

Pijnreceptoren
Geen zintuigcellen, maar zenuwuiteinden die reageren op prikkels die schade kunnen geven, zoals te hoge temperatuur, te hoge druk, hoge concentratie chemicaliën. 

Prikkeldrempel ligt veel hoger dan bij zintuigcellen. 
Geven informatie door aan pijncentra in hersenen.

Slide 10 - Diapositive

Adaptatie
Door een langdurige constante prikkel kan de prikkeldrempel  van een receptorcel omhooggaan. 
De receptorcel reageert dan minder op de adequate prikkel. 

Dit heet gewenning of adaptatie. 
De snelheid waarmee adaptatie optreedt verschilt per type receptorcel (tast snel, druk of pijn nauwelijks). 

Slide 11 - Diapositive

Prikkelsterkte
De actiepotentiaal is altijd even sterk. 

Sterkere prikkel =
meer neurotransmitter =
hogere frequentie van actiepotentialen.

Slide 12 - Diapositive

Aan de slag!
Opdracht 7, 8 en 9 van §8.1

Slide 13 - Diapositive

§8.1 Zintuigen
  • Je kunt de werking van zintuigen in relatie met het zenuwstelsel beschrijven. 
  • Je kunt de reactie van een zintuig op een adequate prikkel beschrijven. 
  • Je kunt de delen van het oog en hun functie beschrijven. 

zintuigen, chemische receptoren, mechanische receptoren, tastreceptoren, temperatuurreceptoren, lichtreceptoren, pijnreceptoren, drempelwaarde, impulsfrequentie, adequate prikkel, adaptatie

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

De lens

Slide 16 - Diapositive

Netvlies
Plaats waar de lichtgevoelige 
zintuigcellen zitten, aan de achterkant van je oogbol.


Slide 17 - Diapositive

Netvlies
Je netvlies is bedekt met zintuigcellen:
kegeltjes en staafjes.


Slide 18 - Diapositive

Gele vlek:
Op het netvlies precies 
achter de iris (optische as)
zit de gele vlek.

De gele vlek bevat vooral
kegeltjes.

Door de grote dichtheid kun je met dit deel van het netvlies heel scherp zien (150.000 per mm3). 

Slide 19 - Diapositive

Blinde vlek:
Op de plek waar de oogzenuw en de 
bloedvaten het oog 
binnenkomen en uitgaan
zitten geen zintuigcellen. 

Hier kun je dus geen licht
opvangen.

Slide 20 - Diapositive

Blinde vlek:
Doordat de blinde vlek
voor beide ogen op een 
andere plek van het 
gezichtsveld zit zie je
toch alles.

Zit op de horizontale as van de gele vlek dichter naar de neus.

Slide 21 - Diapositive

§8.2 De werking van het oog
  • Je kunt de beeldvorming door de ooglenzen uitleggen. 
  • Je kunt uitleggen hoe de pupilreflex werkt.
  • Je kunt de bouw en werking van het netvlies uitleggen. 
  • Je kunt uitleggen hoe je diepte kunt zien.

lenswerking, positieve lenzen, negatieve lenzen, convergeren, accommodatie, lensbandjes, straalvormig lichaam, bijziend, verziend, pupilreflex, kringspier, straalsgewijs lopende spieren 

Slide 22 - Diapositive

Beeldvorming op het netvlies

Slide 23 - Diapositive

Pupilreflex

Slide 24 - Diapositive

Accommoderen 
Beeld moet op netvlies vallen.

PLATTE / NEGATIEVE LENS
weinig convergerend
→ lichtstralen naar elkaar toe

BOLLE / POSITIEVE LENS
veel convergerend
beeld veraf
beeld dichtbij

Slide 25 - Diapositive

Accomoderen

Slide 26 - Diapositive

Wat als de lens niet goed kan accommoderen?

Slide 27 - Diapositive

Lens - verziend
 Je hebt een bolle lens/ + brillenglas nodig.
Verziend: beeld scherp áchter je netvlies.
Je kunt dichtbij niet scherp zien, je lens is niet bol genoeg/ je oog is te kort.

Slide 28 - Diapositive

Lens - bijziend
 Je hebt een holle lens/ - brillenglas nodig.
Bijziend: beeld scherp vóó'r je netvlies.
Je kunt veraf niet scherp zien, je lens is niet plat genoeg/ je oog is te lang.

Slide 29 - Diapositive

Lens - oudziend
Oudziend: de lens is niet flexibel genoeg meer en wordt niet bol genoeg meer om goed dichtbij de zien. 
Iemand die bijziend is kan dus op latere leeftijd tóch een leesbril nodig hebben.

Slide 30 - Diapositive

Aan de slag
Opdracht 16 t/m 24 van §3.2

Slide 31 - Diapositive

§8.2 De werking van het oog
  • Je kunt de beeldvorming door de ooglenzen uitleggen. 
  • Je kunt uitleggen hoe de pupilreflex werkt.
  • Je kunt de bouw en werking van het netvlies uitleggen. 
  • Je kunt uitleggen hoe je diepte kunt zien.

lichtreceptoren, kegeltjes, staafjes, optisch chiasma, stereoscopie

Slide 32 - Diapositive

Netvlies
Je netvlies is bedekt met zintuigcellen:
kegeltjes en staafjes.


Slide 33 - Diapositive

Staafjes                            Kegeltjes
Lichtgevoeligheid hoog

Zwart/ wit

Meerdere staafjes per zenuwcel (wazig beeld)

Buiten gele vlek

Geven neurotransmitter af als er GEEN licht op valt

Lichtgevoeligheid laag

Kleuren (groen, blauw, rood)

Eén zenuwcel per kegeltje (scherp beeld)

Vooral in gele vlek

Geven neurotransmitter af als er licht op valt


Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

Kleuren-
blindheid

Slide 37 - Diapositive

Diepte zien
In het chiasma opticum kruisen
de oogzenuwen elkaar
gedeeltelijk. Hierdoor vallen de
beelden van het rechterdeel van
het gezichtsveld van beide ogen
samen aan de linkerkant
van je brein (en andersom).

Slide 38 - Diapositive

Diepte zien

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Vidéo

Aan de slag
Opdracht 25, 27 en 28 van §3.2

Slide 41 - Diapositive

Myopie
Bij veel dichtbij kijken wordt de oogbol steeds langwerpiger 

Hierdoor kan zo veel spanning op de oogbol ontstaan dat het netvlies scheurt waardoor de zintuigcellen afsterven en iemand slechtziend wordt

Slide 42 - Diapositive

Leren voor biologie

Slide 43 - Diapositive

Slide 44 - Diapositive

Stap 1: kennis verzamelen
  • Huiswerk maken en nakijken
  • Begrippenlijst maken van de dikgedrukte woorden

  • Het boek samenvatten door elk tussenkopje in 2/3 zinnen te herformuleren in eigen woorden
  • Lesaantekeningen + informatie uit LessonUps toevoegen aan je samenvatting

Slide 45 - Diapositive

Stap 2: leren
Heel erg vaak herhalen van de lesstof!
  • Vraag iemand je te overhoren/gezamelijk lesstof bespreken
  • Oefentoetsen maken
  • Een mindmap maken -> begrippen aan elkaar kunnen verbinden!

Slide 46 - Diapositive

Stap 3: oefenen!
De enige manier om beter te worden in toepassingsvragen is door oefenen:
  • Diagnotische toetsen in de les
  • Examentrainer achter in het hoofdstuk (boek) 
  • Oude examenopgaven op biologiepagina

Slide 47 - Diapositive