Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Nederlands
1KA
Slide 1 - Diapositive
timer
2:00
Je hebt 2 minuten om: - Je boeken te pakken
- Pen te pakken
- Toiletbezoek
- Iets uit het kluisje te halen
Slide 2 - Diapositive
Wat gaan we doen vandaag?
Starten met grammatica
- uitleg paragraaf 2
- Aan de slag
Aan het eind van de les:
- Weet je wat een zinsdeel is
- Weet je hoe je in een zin de persoonsvorm kunt vinden.
- Heb je een deel van het huiswerk gemaakt.
Slide 3 - Diapositive
Zinsdelen
Een zin bestaat uit verschillende zinsdelen. Zinsdelen kun je uit een zin halen door te kijken naar welke woorden je voor de persoonsvorm kunt plaatsen. Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen. Een voorbeeldzin:
Jan heeft Pim vorige week z'n boek geleend.
Slide 4 - Diapositive
Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
De jonge held | kreeg | een onderscheiding.
Slide 5 - Diapositive
Je kunt de persoonsvorm in een zin op drie manieren vinden.
Schrijf mee in je schrift, maak aantekeningen!
Slide 6 - Diapositive
De tijdproef
1) Verander de zin van tijd.
Het woord dat dan verandert, is de persoonsvorm. Kijk maar:
Naud wil in het weekend geen huiswerk maken.
Naud wilde in het weekend geen huiswerk maken.
Slide 7 - Diapositive
De vraagproef
2) Maak van de zin een vraag.
Het werkwoord dat dan vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.
Alette, Hester en Fenna hebben woensdag ingehaald.
Hebben Alette, Hester en Fenna woensdag een toets ingehaald?
Slide 8 - Diapositive
De getalsproef
3) Verander het getal (het aantal) van de zin. Het gaat dan niet meer om één persoon, maar bijvoorbeeld om twee.
Het woord dat dan verandert, is de persoonsvorm. Kijk maar:
Hiddo zat tijdens de uitleg aan andere dingen te denken.
Hiddo en Woutzaten tijdens de uitleg aan andere dingen te denken.
Slide 9 - Diapositive
"De docent behandelt grammatica zinsdelen met negentwintig leerlingen." Wat is de persoonsvorm?
Slide 10 - Question ouverte
Welke van de drie manieren heb jij bij de vorige vraag gebruikt om de persoonsvorm te vinden?
Slide 11 - Question ouverte
Werkwoordelijk
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin. Ze zeggen wat het onderwerp (mens, dier of ding) doet of ondergaat. De persoonsvorm is altijd een onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, horen die er ook bij.
gezegde (wg)
Slide 12 - Diapositive
Werkwoordelijk
Bepaal welke woorden werkwoorden zijn.
Deze woorden vormen samen het werkwoordelijk gezegde.
Delen van een scheidbaar werkwoord horen ook bij het wg. De bezorger heeft het pakketje gisteravond afgeleverd.
gezegde (wg)
Slide 13 - Diapositive
Noteer de werkwoorden:
Mijn vader is vorig weekend van de ladder gevallen.