43. Thema 6, week 1 Les 1a verkeer en vervoer

VERKEER & VERVOER
1 / 31
suivant
Slide 1: Carte mentale
TaalBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

VERKEER & VERVOER

Slide 1 - Carte mentale

LESDOEL
Ik leer 12 woorden die met verkeer en vervoer te maken hebben en ik kan met deze woorden opdrachten maken.

Slide 2 - Diapositive

Onderstreep de woorden

Slide 3 - Diapositive

de aanhanger
     een kar die je achter een auto vastmaakt om iets te vervoeren


Als ik op vakantie ga hebben wij een aanhanger achter de auto, zodat ik alle bagage mee kan nemen.

Slide 4 - Diapositive

aanvoeren
 goederen naar een bestemde plaats brengen
ik voer aan
Hij voert aan
Wij voeren aan
Ik voerde aan
Hij voerde aan
Wij voerden aan
Ik heb de spullen aangevoerd
In Nederland groeien geen avocados.
Deze moeten wij aanvoeren uit een ander land.

Slide 5 - Diapositive

uitvoeren
 goederen vanuit het eigen land naar het buitenland brengen
ik voer uit
Hij voert uit
Wij voeren uit
Ik voerde uit
Hij voerde uit
Wij voerden uit
Ik heb de spullen uitgevoerd
Nederland heeft veel kaas en tulpen.
Deze producten voert Nederland uit.

Slide 6 - Diapositive

afwijken
een andere weg nemen
ik wijk af
Hij wijkt af
Wij wijken af
Ik week af
Hij week af
Wij weken af
Ik ben  afgeweken
Wij moesten van de route afwijken, want de snelweg was geblokkeerd.

Slide 7 - Diapositive

arriveren
ergens aankomen
ik arriveer
Hij arriveert
Wij arriveren
Ik arriveerde
Hij arriveerde
Wij arriveerden
Ik ben  gearriveerd
Doordat de snelweg was geblokkeerd arriveerden wij pas de volgende dag op de camping.

Slide 8 - Diapositive

de bereikbaarheid
     hoe goed je op een plek kunt komen
Aan de Oosterengweg wordt druk gebouwd, daardoor is de bereikbaarheid vanonze school niet zo goed.

Slide 9 - Diapositive

claxonneren
toeteren
ik claxonneer
Hij claxonneert
Wij claxonneren
Ik claxonneerde
Hij claxonneerde
Wij claxonneerden
Ik heb  geclaxonneerd
In de bergen, als er sneeuw ligt, mag je niet claxonneren.
het lawaai van een claxon kan een lawine veroorzaken.

Slide 10 - Diapositive

takelen
iets met katrollen omhoog hijsen. Slepen.
Ik takel
Hij takelt
Wij takelen
Ik takelde
Hij takelde
Wij takelden
Ik heb getakeld
De boot werd uit het water getakeld.

Slide 11 - Diapositive

de tanker
  een schip dat vloeistoffen kan vervoeren

In deze tanker wordt olie vertvoerd. Nederland voert olie in.

Slide 12 - Diapositive

het transport
het vervoer van producten en mensen van de ene naar de andere plek.


Het transport van mensen gebeurt vaak met de bus, de trein, het vliegtuig, de auto of de fiets

Slide 13 - Diapositive

het transportmiddel
een middel om iets of iemand te vervoeren


Met welk transportmiddel gaan wij straks op schoolreisje?

Slide 14 - Diapositive

zich begeven naar
ergens heen gaan
ik begeef me naar
Hij begeeft zich naar
Wij begeven ons naar
Ik begaf me naar

Wij begaven ons naar
Ik heb mij  begeven naar
Wij begaven ons naar het vliegveld, omdat wij op vakantie gaan,

Slide 15 - Diapositive


Slide 16 - Question ouverte


Slide 17 - Question ouverte


Slide 18 - Question ouverte


Slide 19 - Question ouverte


Slide 20 - Question ouverte


Slide 21 - Question ouverte


Welk woord staat boen de paraplu? (zet ook het lidwoord erbij)

Slide 22 - Question ouverte


Welk staat er in het midden van dit woordweb? Zet ook het lidwoord erbij!

Slide 23 - Question ouverte


Welk woord mist in deze woordtrap? Het is een werkwoord.

Slide 24 - Question ouverte


VD

Slide 25 - Question ouverte


Slide 26 - Question ouverte


Slide 27 - Question ouverte

voert
aan
uit

Slide 28 - Question de remorquage

het transport
arriveren
de tanker

Slide 29 - Question de remorquage


Welk tegengesteld werkwoord hoort op de lege plek?

Slide 30 - Question ouverte

TAAL
 Thema 6, week 1
Les 1a

OPGAVE 2 EN 3
minimaal 10 x plussen

Slide 31 - Diapositive