Je kunt uitleggen wat de relatieve atoommassa inhoudt.
Je kunt de molaire massa van een stof berekenen.
Je kunt uitleggen wat de chemische hoeveelheid (de mol) voorstelt.
Je kunt berekenen hoeveel deeltjes er in een aantal mol zitten en omgekeerd.
Je kunt berekenen hoeveel mol deeltjes er in een aantal gram zit en omgekeerd.
Slide 4 - Diapositive
atomaire massa-eenheid
Atomaire massa-eenheid u: 1 u = 1,66 x 10-27 kg (BINAS 7B)
Slide 5 - Diapositive
atoomnummer en massagetal
atoomnummer = aantal protonen = aantal elektronen
massagetal = aantal protonen + aantal neutronen
Slide 6 - Diapositive
atoomnummer en massagetal
Isotopen: atomen van hetzelfde element, die verschillend aantal neutronen in de kern hebben.
Bijvoorbeeld: chloor kent twee isotopen in de natuur Cl-35 en Cl-37 (massagetal!)
** Cl-35 heeft 35-17=18 neutronen, notatie:
** Cl-37 heeft 27-17=20 neutronen
Slide 7 - Diapositive
Relatieve atoommassa
Cl-35 heeft een massagetal van 35,0 u, komt 75,8% voor
Cl-37 heeft een massagetal van 37,0 u, komt 24,2% voor
het gemiddelde van de chlooratomen dat voorkomt op de aarde is dus 35,0 x 75,8% + 37,0 x 24,2% = 35,5 u, dit noemen wij de relatieve atoommassa van chloor
Slide 8 - Diapositive
Relatieve atoommassa
het gemiddelde van de chlooratomen dat voorkomt op de aarde is dus 35,0 x 75,8% + 37,0 x 24,2% = 35,5 u, dit noemen wij de relatieve atoommassa van chloor.
Deze kan je terug vinden in het periodiek systeem.
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
mol (voorbeeld voor logisch maken)
1 dozijn NH3-moleculen komt overeen met 12 NH3-moleculen.
In 1 dozijn NH3-moleculen (12 stuks) bevinden zich 1 dozijn N-atomen (12 stuks) en 3 dozijn H-atomen (3 × 12 = 36 stuks).
De verhouding = NH3-moleculen : N-atomen : H-atomen
= 1 : 1 : 3
Slide 11 - Diapositive
mol (voorbeeld voor logisch maken)
1 dozijn mol NH3-moleculen komt overeen met 6,02∙1023 NH3-moleculen.
In 1 dozijnmol NH3-moleculen (6,02∙1023 stuks) bevinden zich 1 dozijnmol N-atomen (6,02∙1023 stuks) en 3 dozijnmol waterstofatomen (3 × 6,02∙1023 = 18,06∙1023 stuks).
De molverhouding = NH3-moleculen: N-atomen : H-atomen
= 1 : 1 : 3
Slide 12 - Diapositive
mol (voorbeeld voor logisch maken)
1 dozijn mol NH3-moleculen komt overeen met 6,02∙1023 NH3-moleculen.
In 1 dozijnmol NH3-moleculen (6,02∙1023 stuks) bevinden zich 1 dozijnmol N-atomen (6,02∙1023 stuks) en 3 dozijnmol waterstofatomen (3 × 6,02∙1023 = 18,06∙1023 stuks).
De molverhouding = NH3-moleculen: N-atomen : H-atomen
= 1 : 1 : 3
Slide 13 - Diapositive
Getal van avogadro
Avogadro heeft het aantal deeltjes dat zich in één mol bevindt niet zomaar gekozen. Het is precies het aantal u dat in één gram past:
Slide 14 - Diapositive
mol
N = n ∙ NAof
Hierin is:
N het aantal deeltjes;
n de chemische hoeveelheid in mol (mol);
NAhet getal van Avogadro, 6,02∙1023 deeltjes per mol (mol−1).
Slide 15 - Diapositive
mol
N = n ∙ NAof
Slide 16 - Diapositive
Voorbeeld 1
Bereken hoeveel mol moleculen aanwezig is in 1,25·1028 moleculen.
Slide 17 - Diapositive
Voorbeeld 1
Bereken hoeveel mol moleculen aanwezig is in 1,25·1028 moleculen.
Slide 18 - Diapositive
Voorbeeld 2
Bereken hoeveel waterstofatomen er aanwezig zijn in 1,0 mol butaan (C4H10).
Slide 19 - Diapositive
Voorbeeld 2
Bereken hoeveel waterstofatomen er aanwezig zijn in 1,0 mol butaan (C4H10).
Slide 20 - Diapositive
molaire massa
De relatieve massa van een atoom of molecuul in u komt dus overeen met de massa van één mol stof in gram.
Wanneer je 1,00 mol koolstofatomen afweegt, (12,01 u), zal de weegschaal 12,01 g aangeven.
Met andere woorden: de relatieve molecuulmassa Mr in u is gelijk aan de molaire massa (M) in gram per mol (g/mol)
Slide 21 - Diapositive
Voorbeeld
Bereken de molaire massa van glucose (C6H12O6).
Slide 22 - Diapositive
Voorbeeld
Bereken de molaire massa van glucose (C6H12O6).
Slide 23 - Diapositive
Maken: opdracht 1 t/m 3
(blz 4 in boekje)
Klaar? lees ''VAN CHEMISCHE HOEVEELHEID NAAR MASSA EN OMGEKEERD'' en maak de rest van de opgaven.
Slide 24 - Diapositive
Nakijken: opdracht 1 t/m 3 (blz 4)
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Diapositive
mol
m = n ∙ M of
Hierin is:
m de massa van de stof in gram (g);
n de chemische hoeveelheid in mol (mol);
M de molaire massa in gram per mol (g/mol) (periodiek systeem)
Slide 27 - Diapositive
mol
m = n ∙ M of
Slide 28 - Diapositive
Voorbeeld 4
In een fles wijn is 72,0 g alcohol (C2H6O) aanwezig.
Bereken hoeveel mol alcohol er aanwezig is in deze fles wijn.
Slide 29 - Diapositive
Voorbeeld 4
In een fles wijn is 72,0 g alcohol (C2H6O) aanwezig.
Bereken hoeveel mol alcohol er aanwezig is in deze fles wijn.
Slide 30 - Diapositive
Voorbeeld 5
Een glas chocomel bevat 10 g suiker (C12H22O11).
Bereken hoeveel mol suiker dit glas chocomel bevat.
Slide 31 - Diapositive
Voorbeeld 5
Een glas chocomel bevat 10 g suiker (C12H22O11).
Bereken hoeveel mol suiker dit glas chocomel bevat.
Slide 32 - Diapositive
Maken: opdracht 4 t/m 7
(vanaf blz 5 in boekje)
Klaar? lees paragraaf 1 van hoofdstuk 4!
Slide 33 - Diapositive
Nakijken: opdracht 4 t/m 7
(vanaf blz 5 in boekje)
Slide 34 - Diapositive
4a
stof: HCl
n = 1,25 mol
m = ? g
M = 1,008 + 35,45 = 36,46 g/mol
m = n x M
m = 1,25 x 36,46
m = 45,6 g HCl
Slide 35 - Diapositive
4b
stof: BaS
n = 0,0250 mol
m = ? g
M = 137,3 + 32,06 = 169,36 g/mol
m = n x M
m = 0,0250 x 169,36
m = 4,23 g BaS
Slide 36 - Diapositive
4c
stof: C6H12O6
n = 16 mol
m = ? g
M = 6 x 12,01 + 12 x 1,008 + 6 x 16 = 180,156 g/mol
m = n x M
m = 16 x 180,156
m = 2882,5 g C6H12O6
Slide 37 - Diapositive
4d
stof: AuCl3
n = 4,3 mmol = 4,3 x 10-3 mol
m = ? g
M = 197,0+ 3x35,45 =303,35 g/mol
m = n x M
m = 4,3 x 10-3 x 303,35
m = 1,3 g AuCl3
Slide 38 - Diapositive
5a
stof: I2
m = 60 g
n = ? mol
M = 2x 126,9 = 253,8 g/mol
n = 60 : 253,8
n = 0,24 mol I2
Slide 39 - Diapositive
5b
stof: Ag
m= 1,75 kg = 1750 g (of 1,75x103 g)
n = ? mol
M = 107,9 g/mol
n = 1750 : 107,9
n = 16,2 mol Ag
Slide 40 - Diapositive
5c
stof: Fe2O3
m= 3,50 ton = 3,50 x 106 g
n = ? mol
M = 2 x 55,85 + 3 x 16,00 = 159,7 g/mol
n = 3,50 x 106 : 159,7
n = 21 916 mol Fe2O3
Slide 41 - Diapositive
5d
stof: C2H6O
m= 100 g
n = ? mol
M = 2 x 12,01 + 6 x 1,008 + 16,00 = 46,07 g/mol
n = 100 : 46,07 g
n = 2,17 mol C2H6O
Slide 42 - Diapositive
6a
stof: CaCl2
M = 1 x 40,08 + 2x 35,45 = 110,98 g/mol
Slide 43 - Diapositive
6b
stof: S8
n(S8) = 0,12 mmol = 0,12 x 10-3 mol
N(S-atomen) = ?
n(S-atomen) = 0,12x10-3 x 8 = 9,6x10-4 mol
N = n x NA
N = 9,6x10-4 x 6,02x1023
N = 5,78 x 1020 S-atomen
Slide 44 - Diapositive
6c
stof: C2H4Cl2
m(C2H4Cl2) = 15g
n(Cl-atomen) = ?
M(C2H4Cl2) = 2 x 12,01 + 4 x 1,008 + 2 x 35,45 = 98,95 g/mol
n = 15 : 98,95
n = 0,152 mol C2H4Cl2
per molecuul zijn er twee Cl-atomen, dus: 0,152 x 2 = 0,30 mol Cl-atomen