Examentraining
Door onze gebruikers, voor onze gebruikers....en hun leerlingen!

Examentraining compleet

Examentraining Nederlands
1 / 78
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 78 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

Onderdelen in deze les

Examentraining Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Het examen Nederlands is...

Slide 2 - Woordweb

Het examen Nederlands bestaat uit de volgende onderdelen:
A
Vragen bij een tekst en een schrijfopdracht
B
Alleen vragen bij meerdere teksten
C
Vragen bij teksten, een schrijfopdracht en een samenvatting
D
Vragen bij teksten en een samenvatting

Slide 3 - Quizvraag

De vragen bij de teksten zijn allemaal...
A
Multiple-choice
B
Open vragen
C
Multiple- choice en open vragen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de volgorde van de opdrachten in het examen?
Vragen bij tekst (1)
Vragen bij advertentie
Samenvatting
Vragen bij tekst (2)
Schrijfopdracht

Slide 5 - Sleepvraag

Het examen Nederlands duurt...
A
1 uur
B
2 uur
C
1.5 uur
D
2.5 uur

Slide 6 - Quizvraag

Je hebt meer dan genoeg tijd om het examen te maken en je hoeft niet op te schieten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Wat gaan we doen vandaag?

Slide 8 - Tekstslide

Indeling van de les.
Ochtend: 09.00 uur tot 12.00 uur (kwartier pauze om  +/-10.30 uur)
Middag: 13.00 uur tot 16.00 uur (kwartier pauze om +/-14.30 uur)
  • Teksten algemeen
  • Examen Nederlands 2016 2e tijdvak: Vragen bij tekst 1
  • Examen Nederlands 2016 2e tijdvak: Vragen bij tekst 3 (advertentie)
  • pauze
  • Schrijfopdrachten algemeen
  • Examen Nederlands 2016 2e tijdvak: Tekst 2 (samenvatting)
  • Schrijfopdrachten

Slide 9 - Tekstslide

Tekst algemeen
Je moet vragen bij een tekst kunnen beantwoorden.
Sommige vragen komen vrijwel ALTIJD in het examen voor. 
We bespreken er zes.
  1. Inleiding van het onderwerp
  2. Welk kopje geeft het best de inhoud weer
  3. Het verband tussen alinea's
  4. De hoofdgedachte
  5. Feiten en meningen
  6. Doel

Slide 10 - Tekstslide

1. Hoe wordt het onderwerp van de tekst ingeleid?
Zoek de kernwoorden in de antwoorden!

A: Door de aanleiding voor het schrijven van dit artikel te noemen
B: Door de mening van een deskundige weer te geven
C: Door de indeling van de tekst in alinea's aan te duiden
D: Door het onderwerp van dit artikel te beschrijven


A
De aanleiding
B
Mening van een deskundige
C
Indeling in alinea's
D
Onderwerp beschrijven

Slide 11 - Tekstslide

Aandachtspunten!
  • Aanleiding: De concrete reden om het artikel te schrijven (GEEN DOEL!).
  • Zorg dat je zeker weet dat je met een mening of een feit te maken hebt.
  • Soms wordt de vraag anders geformuleerd; Wat is de FUNCTIE van de eerste alinea? Functie betekent hier taak.
  • Deze aanpak werkt ook  bij vragen over de laatste alinea.

Slide 12 - Tekstslide

2. Welk kopje geeft het beste de inhoud weer?
Een kopje geeft het deelonderwerp van de gevraagde alinea('s) aan. Het kopje geeft dus aan waar het over gaat.
Aanpak:
  1. Lees de alinea('s) waar de vraag over gaat goed.
  2. Vraag jezelf af waar het over gaat.
  3. Let vooral op de eerste zin van elke alinea (kernzin; 1e, 2e en laatste zin)
  4. Bedenk zelf een tussenkopje
  5. Kies het antwoord dat volgens jou het beste is.
Tip!
De woorden van het juiste kopje komen meestal het vaakst in de zinnen voor. Kijk dus goed voor welke woorden dit geldt.

Slide 13 - Tekstslide

3. Wat is het verband tussen alinea's?
Veel vragen gaan over verbanden, bijvoorbeeld over het verband tussen alinea's. Het is belangrijk dat je dit goed en vaak gaat oefenen!
Soms wordt de vraag anders geformuleerd:
Op welke manier sluiten alinea ... en alinea ... op elkaar aan?
Ook tussen dingen of verschijnselen kan er naar het verband gevraagd worden.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
De hoofdgedachte is de belangrijkste mededeling die over het onderwerp gedaan wordt.

De aanpak:
  1. Bepaal het onderwerp van de tekst. (+/- 4 woorden)
  2. Zoek de belangrijkste mededeling op.
  3. Bekijk de kernwoorden van de antwoorden.
  4. Controleer of de hoofdgedachte iets zegt over de HELE tekst.
Tip!
Foute antwoorden gaan vaak over een deel van de tekst en niet over de hele tekst.

Slide 16 - Tekstslide

Wat zijn feiten? Wat zijn meningen?
Eén vraag gaat sowieso over feiten en meningen
Feit = controleerbaar. 
Je herkent ze makkelijk aan aantallen, getallen en cijfers.
Mening = niet controleerbaar. 
Over meningen kan je twisten, een mening is persoonlijk.

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het voornaamste doel van de schrijver met deze tekst?
Een schrijver wil iets bereiken met zijn tekst: het tekstdoel.
De basis-5: IIOOA
  • Informeren (informatie geven)
  • Instrueren (vertellen hoe iets moet)
  • Overtuigen (mening overnemen)
  • Overhalen (tot handelen aansporen, actie ondernemen)
  • Amuseren (vermaken)

Slide 18 - Tekstslide

Lees tekst 1: 
Lang zal die gelukkig leven

Slide 19 - Tekstslide

1. Wat is het onderwerp van de tekst 'Lang zal die gelukkig leven'?
A
Aandacht voor geluk in de gezondheidszorg
B
Invloed van geluk op het maken van keuzes
C
Tijd voor evidencebased geluk
D
Verband tussen geluk en gezondheid

Slide 20 - Quizvraag

Uitleg vraag 1
Het verband tussen geluk en gezondheid vind je al in de eerste alinea: 'Gezonde mensen zijn gelukkiger dan ongezonde mensen.' (regel 1-2). En even verderop: 'Sterker nog: het verband tussen geluk en gezondheid is twee keer zo sterk als andersom' (regel 5-7)


Slide 21 - Tekstslide

2. Uit welke alinea('s) bestaat de inleiding van deze tekst?

Slide 22 - Open vraag

Uitleg vraag 2
Ná de inleiding komt de schrijver in alinea 3 met een belangrijke vraag: 'Maar hoe kan het dat geluk voor gezondheid zorgt?' (regel 23-24)
Je moet beide alinea's noemen om het punt te scoren.


Slide 23 - Tekstslide

3. Hoe sluit alinea 5 aan op de alinea's 3 en 4? Alinea 5...
A
Is een deel van een opsomming met de alinea's 3 en 4
B
noemt voorbeelden bij de alinea's 3 en 4
C
vormt een tegenstelling met de alinea's 3 en 4
D
vormt een uitwerking van de alinea's 3 en 4

Slide 24 - Quizvraag

Uitleg vraag 3
In deze alinea's (3 en 4) staat dat geluk en gezondheid met elkaar verbonden zijn: gelukkige mensen maken betere keuzes, ook wat hun gezondheid betreft. 
De uitwerking is dat de schrijver in alinea 5 zegt welke positieve gevolgen die keuzes hebben: 'Het is heel logisch dat al die betere keuzes en levensomstandigheden inwerken op het lichaam.'

Slide 25 - Tekstslide

4. Wat zegt Ruut Veenhoven over de vecht-of-vluchtmodus? (alinea 5)
Volgens hem is deze altijd...
A
handig bij de opbouw van een immuunsysteem
B
handig bij het klaarmaken van acties op korte termijn
C
schadelijk door het produceren van het stresshormoon cortisol
D
schadelijk door het verspillen van energie aan lichaamsactiviteiten

Slide 26 - Quizvraag

Uitleg vraag 4
Lees regel 63-67: 'de vecht-of-vluchtmodus... Dat is een staat van het lichaam waarin het zich klaarmaakt voor actie. Handig voor op de korte termijn,...'

Dus volgens hem is deze vecht-of-vluchtmodus altijdhandig bij het klaarmaken voor actie op korte termijn.

Slide 27 - Tekstslide

5. De alinea's 7 en 8 horen bij elkaar.
Welk kopje geeft het best de inhoud weer van deze alinea's samen?
A
effect geluk op lange termijn
B
effect geluk op ziektes
C
verband geluk en genzingskans
D
verband geluk en voortijdig overlijden

Slide 28 - Quizvraag

Uitleg vraag 5
Lees de eerste zin van alinea 7 en 8. 
'De effecten werken echter ook door op de lange termijn.' (r 90-91)
En: 'Al die effecten hebben een verregaande invloed op de levensverwachting' (r 108-110) Levensverwachting gaat over de lange termijn, dus antwoord A.

Slide 29 - Tekstslide

6. Hoe kun je de hoofdgedachte van deze tekst het beste weergeven?
A
Een gezonde levensstijl wordt bepaald door goede levensomstandigheden
B
Een goede levensverwachting is afhankelijk van de juiste gezondheidskeuzes.
C
Een optimistische levenshouding heeft direct invloed op genezingsprocessen.
D
Een positieve instelling kan bevordelijk zijn voor de levensverwachting.

Slide 30 - Quizvraag

Uitleg vraag 6
Bepaal het onderwerp van de tekst (het verband tussen geluk en gezondheid; vraag 1) Je weet dat als je gelukkig bent, je een positieve levensinstelling hebt (zie vraag 5). Wat is het belangrijkste dat de schrijver hierover zegt? 'Al die effecten hebben een verregaande invloed op de levensverwachting.'Het goede antwoord is dus D.

Slide 31 - Tekstslide

7. Wat is de functie van de laatste alinea van deze tekst?
A
Een advies geven aan de lezer
B
een afgeronde conclusie geven
C
een nieuw gegeven toevoegen
D
een samenvatting geven

Slide 32 - Quizvraag

Uitleg vraag 7
In alinea 10 is het nieuwe gegeven 'gelukswijzer' (regel 133) en de gerichte therapieën die daarop voortbouwen (regel 136-137)

Slide 33 - Tekstslide

8. Wat is het voornaamste doel van de schrijver met deze tekst?
De schrijver wil de lezer...
A
duidelijk maken dat de overheid meer aandacht moet besteden aan geluk.
B
ertoe aansporen om gezonde keuzes te maken in het leven.
C
ervan te overtuigen dat gelukkige mensen langer leven.
D
informeren over de effecten van levensinstelling op levensverwachting.

Slide 34 - Quizvraag

Uitleg vraag 8
Zie de uitleg bij vragen 5 en 6

Slide 35 - Tekstslide

Lees tekst 3:
'Ik weet wat mijn geld uitspookt. En jij?'

Slide 36 - Tekstslide

9. Wat is het belangrijkste doel van deze tekst
A
de lezer aansporen
B
de lezer amuseren
C
de lezer informeren
D
de lezer overtuigen

Slide 37 - Quizvraag

Uitleg vraag 9
Oikocredit wil de lezer aansporen. Ze willen dat de lezer de test gaat doen zodat hij kan zien wat zijn geld uitspookt.

Slide 38 - Tekstslide

10. De tekst bestaat uit vier delen. Bij welk tekstdeel hoort de foto?

Slide 39 - Sleepvraag

Uitleg vraag 10
De foto hoort bij tekstdeel A, want de 'ik' uit de tekst verwijst naar de man op de foto. Met andere woorden, de man is de 'ik'.

Slide 40 - Tekstslide

11. Wat kun je volgens de tekst ontdekken op investereninmensen.nl
A
dat Oikocredit anoniem geld belegt
B
dat Oikocredit met investeringen succesvol is
C
hoe beleggen een mooi alternatief voor sparen biedt
D
hoe met jouw geld rendement behaald wordt

Slide 41 - Quizvraag

Uitleg vraag 11
Je ontdekt het antwoord op de vraag hoe jouw geld aan het werk wordt gezet om rendement te maken.

Rendement is trouwens de opbrengst/de winst/het resultaat van iets in vergelijking met wat het heeft gekost.

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Video

Schrijven
We gaan verder met de schrijfopdrachten

  • Algemeen
  • Samenvatting
  • Artikel

Slide 44 - Tekstslide

Welke schrijfonderdelen zijn er?
  • De samenvatting zit er ALTIJD in. (bespreken en oefenen)
  • Artikel zit er heel vaak in (bespreken en (zelf) oefenen)
  • Zakelijke brief zit er heel vaak in (bespreken, zelf oefenen)
  • Zakelijke e-mail zit er niet vaak in, maar zou dit jaar maar zo kunnen. (bespreken, zelf oefenen)
  • Enquête zit er eigenlijk nooit in
  • Affiche zit er eigenlijk nooit in 

Slide 45 - Tekstslide

De samenvatting
We beginnen met de samenvatting, omdat de wijze waarop je de samenvatting gaat schrijven min of meer gelijk is aan alle andere schrijfopdrachten. 

Je kan dit leren! Het is een trucje!!

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Video

Stap 1: Het begin
  • Lees de tekst oriënterend.
- Titel
- 1e alinea
- 1e zinnen van alle overige alinea's
- De laatste alinea.
- Kijk naar alle opvallende zaken (Plaatjes, andersgedrukte woorden, de bron, etc.)

Slide 48 - Tekstslide

Stap 2: De opdracht goed lezen
  • Maak een boodschappenlijstje.
- Maak van alle onderdelen die je in je samenvatting moet noemen vragen.
- Nummer je vragen.*

*Soms horen bepaalde zaken bij elkaar. Nummer ze dan als 1a, 1b en 1c bijvoorbeeld.

Slide 49 - Tekstslide

Stap 3: Precies lezen
  • Lees de tekst nu heel precies.
- Arceer de antwoorden op de door jou geformuleerde vragen.
- Nummer de antwoorden net zoals de vragen waar ze bij horen.

Slide 50 - Tekstslide

Stap 4: Begin met schrijven
  • Hó, controleer eerst of je alles hebt!
  • Begin met schrijven:
  1. Neem de titel over
  2. Maak van de vragen en de antwoorden goede zinnen en schrijf ze op.
  3. Verbind je zinnen met signaalwoorden/verbindingswoorden. Maak er dus een verhaaltje van
  4. Schrijf kort, maar maak er geen telegram van.
  • Controleer nog een keer en vink alles af.
  • Tel je woorden per alinea en zet het totaal aantal woorden er onder.

Slide 51 - Tekstslide

Tot slot: Te veel woorden?
  • Zorg dat je per punt 1 alinea maakt. Niet meer alinea's dan er punten zijn.
  • Geef geen extra voorbeelden of uitleg als daar niet specifiek om gevraagd is.
  • Noem niet meer punten dan er gevraagd zijn.
  • Gebruik voegwoorden om zinnen te koppelen, dit bespaart woorden.
  • Kan het korter opgeschreven worden?

Slide 52 - Tekstslide

Doen
Maak de samenvattingsopdracht (in het examen van 2016, 2e tijdvak) die bij tekst 2 hoort. Je krijgt hier 23 minuten voor!


timer
23:00

Slide 53 - Tekstslide

Bespreking samenvatting
Deze tekst vertelt over werkgevers die hun medewerkers controleren. Mag dat zo maar? De vraag is: wat mag er volgens de wet wel en niet?

Het nakijken van een samenvatting is best lastig. We bespreken daarom de aandachtspunten één voor één, nummeren ze en maken er vragen van.
maximaal 11 punten

Slide 54 - Tekstslide

1. Wat is het probleem dat centraal staat in de tekst?
Lees r. 9-11: 'Volgens juriste...wat niet' bij het controleren van zijn werknemers. Het probleem is dat het niet duidelijk is wat een werkgever wel mag doen en wat niet bij het controleren van zijn werknemers. 41 woorden!
Dus schrijf:
Wat mag een baas wel doen en wat niet bij het controleren van zijn medewerkers? (15 woorden :) )


1 punt
Belangrijk!
Als je nu het woord 'probleem' niet gebruikt, MOET je dit bij punt twee wel doen. Anders wordt het niet duidelijk dat het hier om een probleem gaat.

Slide 55 - Tekstslide

2. Wat zijn de twee gevolgen van dit probleem?
Dit probleem heeft twee gevolgen. Werkgevers weten niet of zij een grens overschrijden.
Werknemers zijn daarom onvoldoende beschermd tegen de schending van hun privéleven.  

1 punt
1 punt
Tip!
Zorg dat je altijd goede inleidende zinnen maakt, zoals hier het geval is. 

Slide 56 - Tekstslide

3. Wat zijn de twee voorwaarden waaraan een controle door een werkgever juridisch moet voldoen?
  1. Zoek het woord juridisch (zin 1, alinea 5)
  2. Maak hier een goede zin van: Juridisch gezien mag een werkgever onder twee voorwaarden zijn werknemers wel controleren.
  3. Zoek de voorwaarden op. (alinea 5, allereerst...serieus zijn' en 'Vervolgens moet de werkgever...wil bereiken' en ook 'Een werkgever mag...kan worden bereikt.')
  4. Zin maken: Er moet een serieuze verdenking van wangedrag zijn en het middel dat ingezet wordt, moet bovendien passen bij het doel.
1 punt
1 punt

Slide 57 - Tekstslide

4. Welke vraag moet de werkgever zich stellen bij een controle van de werknemer?
Halverwege alinea 6 wordt de vraag gesteld die je moet hebben. Deze zin kan je zo overschrijven! Lees regel 79-82.

De werkgever moet zich altijd afvragen op welke manier hij zo min mogelijk inbreuk maakt op iemands privéleven.
1 punt

Slide 58 - Tekstslide

5. Welke onduidelijkheid kan bij die vraag optreden?
Zoek het woord 'onduidelijkheid' of 'onduidelijk' (regel 94): Maar hoe dat beoordeeld dient te worden, is onduidelijk.' 
Waar verwijst het woord 'dat' naar? Dat lees je in regel 91-92!!
'Het gaat erom of de inbreuk geoorloofd is of niet.'
Dus...
Het is onduidelijk hoe beoordeeld dient te worden of een inbreuk geoorloofd is of niet (of; ...Hoe vastgesteld moet worden of de inbreuk geoorloofd is of niet.)
1 punt

Slide 59 - Tekstslide

6. Welke oplossing heeft Heleen Pool hiervoor ontwikkeld?
Lees de eerste zinnen van alinea 8: 'Pool heeft... en een rechtvaardigheidstoets.'De eerste zin kan je goed gebruiken. De tweede is meer uitleg over het hoe.
dus...
Heleen Pool heeft een manier van beoordelen ontworpen die werkgevers, werknemers en rechters mogelijk hulp kan bieden.
1 punt

Slide 60 - Tekstslide

7. Welk probleem zit vast aan dit probleem van Heleen Pool.
Je leest het in de eerste zin van alinea 9: 'De manier van beoordelen... niet erkend.'

dus...
De manier van beoordelen van Heleen Pool is nog niet juridisch erkend.
1 punt

Slide 61 - Tekstslide

8. Wat is de wens die Heleen Pool heeft in verband met haar manier van beoordelen?
Je leest daarover in zin twee van alinea 9: 'Pool hoopt op een proefproces... moet voldoen.'

dus...
Heleen Pool hoopt op een proefproces.
1 punt

Slide 62 - Tekstslide

9. Wat is het advies van Heleen Pool aan de werkgevers?
Zoek iets als het woord 'advies'. Lees de eerste zin van alinea 10: 'Pool adviseert... van medewerkers.' Deze zin kan je letterlijk overnemen in je samenvatting!
dus...
Heleen Pool adviseert werkgevers om tijdig beleid te ontwikkelen in de manier waarop men moet omgaan met wangedrag.
1 punt

Slide 63 - Tekstslide

tips en opmerkingen
opmerking 1
Je mag zelf weten in welke volgorde je alle informatie-elementen plaatst, maar zorg er dan wel voor dat je de samenhang niet verliest.
Tip bij 2!
Tel eerst goed het aantal worden voor je je kladversie in het net opschrijft.
Je mag maximaal 10 woorden boven het totaal aantal te gebruiken woorden zitten! De titel hoef je niet mee te tellen bij het woordaantal.
Opmerking 2
Het is verstandig om eerst een kladversie te schrijven. Dan kan je naar hartelust woorden die teveel zijn wegstrepen en zinnen veranderen.
opmerking 3
Gebruik geen telegramstijl.

Tip bij 3!
Zorg dat er in elke zin een persoonsvorm en een onderwerp staan!
Tip bij 1!
De volgorde van de informatie-elementen is gelijk aan de opbouw van de tekst!

Houd de gegeven volgorde aan voor het makkelijkste en beste resultaat.

Slide 64 - Tekstslide

Het artikel, de zakelijke brief en de zakelijke e-mail

Slide 65 - Tekstslide

Het artikel en de zakelijke brief/e-mail
Het lijken drie totaal verschillende dingen, maar...
De aanpak is gelijk!
En sterker nog....
Eigenlijk is het net zo simpel als het schrijven van de samenvatting.
(alleen moet je nu wel op je spelling, grammatica en interpunctie letten ;) )

Slide 66 - Tekstslide

Slide 67 - Video

Stap 1: Het begin
  • Lees de begeleidende tekst goed en probeer je in de situatie te verplaatsen. Probeer goed te begrijpen wat er staat. Vrijwel alle informatie die je nodig hebt voor je artikel staat hier.

Tip!
Je MAG waarschijnlijk gebruik maken van een ander artikel in het examen. Dit MOET dus niet. Als je bang bent dat je in tijdsnood komt, gebruik het andere artikel dan niet.

Slide 68 - Tekstslide

Stap 2a: De opdracht goed lezen
  • Maak een boodschappenlijstje.
- Maak van alle onderdelen die je in je artikel/brief/mail moet noemen vragen.
- Nummer je vragen.*
- De volgorde in de opdracht is de volgorde die je zelf ook aan moet houden.


*
Soms horen bepaalde zaken bij elkaar. Nummer ze dan als 1a, 1b en 1c bijvoorbeeld.

Slide 69 - Tekstslide

Stap 2b: De opdracht goed lezen
Vaak voorkomende termen!
  • Aanleiding
  • Standpunt / mening
  • Argument
  • Reden
  • Gevolg
  • Oproep

Slide 70 - Tekstslide

Stap 3: Precies lezen en ordenen
  • Lees de tekst nu heel precies.
- Kleur of onderstreep de antwoorden op de vragen.
- Nummer de antwoorden.
  • Deel de vragen in naar de inleiding, het middenstuk en het slot. Houd de volgorde van de opdracht aan!

Slide 71 - Tekstslide

Stap 4: Begin met schrijven
  • Bepaal je publiek. Pas hier je schrijfstijl op aan.
  • Houd rekening met conventies (Aanhef, slotformule, alinea-indeling, witregels, titel,...)
  • Begin met schrijven:
  1. Maak van de vragen en de antwoorden goede zinnen en schrijf ze op.
  2. Begin elke alinea met de kernzin.
  3. Gebruik verwijswoorden. 
  4. Begin niet met 'ik' of 'en'.
  • Controleer nog een keer en vink alles af.
  • De corrector let op:
- Inhoud, Spelling/formuleren en conventies.

Slide 72 - Tekstslide

Schrijven
Je gaat nu de schrijfopdracht maken uit het examen van 2016 2e tijdvak. Dit is een artikel. Je mag hier 30 minuten aan werken (of tot de tijd voorbij is). De docent helpt. 
timer
30:00

Slide 73 - Tekstslide

Einde van de les
Met de code LGLWF kan je de hele les bekijken (via lessoup.io). Er zitten nog meer filmpjes bij met uitleg over de schrijfopdrachten die we niet uitgebreid hebben kunnen behandelen.

Slide 74 - Tekstslide

Slide 75 - Video

Slide 76 - Tekstslide

7 belangrijke punten bij de zakelijke brief
  1. Bovenaan komen de naam en het adres aan wie je de brief schrijft. Dat is de geadresseerde.
  2. Je noteert daaronder waar en wanneer je de brief schrijft (plaats en datum)
  3. Gebruik de juiste aanhef
  4. Gebruik afsluitende zinnen
  5. Eindig met een vriendelijke groet
  6. Zet je handtekening
  7. Onderaan komen jouw naam en adres. Jij bent de afzender.

Slide 77 - Tekstslide

Slide 78 - Video