Examentraining
Door onze gebruikers, voor onze gebruikers....en hun leerlingen!

4 TL Examen Nederlands 2016 TV1

Examen Nederlands 2016 TV1
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Examen Nederlands 2016 TV1

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

Slide 3 - Link

Tekst 1

Slide 4 - Tekstslide

Maak de vragen bij tekst 1
2016 TV1

10 minuten

Slide 5 - Tekstslide

1 Wat is het onderwerp van de tekst ‘Smaken verschillen niet’?

A
overeenkomsten in smaakvoorkeur
B
overeenkomsten tussen vormen
C
Cverschillen in smaak tussen personen
D
verschillen tussen vorm en beeld

Slide 6 - Quizvraag

2 Hoe wordt de tekst ingeleid in alinea 1?
De tekst wordt ingeleid door

A
een conclusie te trekken.
B
een opmerking te plaatsen.
C
een voorbeeld aan te halen.
D
een waarschuwing vooraf te geven.

Slide 7 - Quizvraag

De tekst is te verdelen in drie delen:

3 Bij welke alinea begint deel 2?
A
bij alinea 1
B
bij alinea 2
C
bij alinea 3

Slide 8 - Quizvraag

4 Bij welke alinea begint deel 3?
A
bij alinea 8
B
bij alinea 9
C
bij alinea 7

Slide 9 - Quizvraag

5 “We houden in het algemeen ook meer van symmetrische dan van
asymmetrische vormen en beelden.” (regels 53-55)
 Geef een voorbeeld van het begrip asymmetrie dat genoemd wordt in
alinea 5 of alinea 6.

Slide 10 - Open vraag



A
plaatje A
B
plaatje B
C
plaatje C
D
plaatje D

Slide 11 - Quizvraag

7 “Dezelfde esthetische norm hanteren we voor levenloze objecten (…)”
(regels 91-92)
Welke esthetische norm wordt hier bedoeld?

A
de norm dat onderlinge afstanden niet mogen afwijken van het gemiddelde
B
de norm dat voor levenloze objecten hetzelfde moet gelden als voor niet-levenloze
C
de norm dat vormen in gewone gezichten niet te veel mogen verschillen
D
de norm dat zaken best anders mogen zijn, maar niet te veel mogen afwijken

Slide 12 - Quizvraag

8 “(…) onze luie geest wil het wel meteen kunnen herkennen als een stoel
of een wijnglas.” (regels 96-98)
 Citeer een zin uit alinea 8 die deze bewering afzwakt.

Slide 13 - Open vraag

9 Noem de vier algemene principes die volgens deze tekst blijken te gelden
bij schoonheidservaringen.

Slide 14 - Open vraag

10 “Integendeel, veel vernieuwingen in kunst en design worden door het
grote publiek in eerste instantie afgewezen.” (regels 113-116)
 Noem twee redenen uit de alinea’s 9 en 10 waarom we vernieuwingen
toch mooier gaan vinden.

Slide 15 - Open vraag

11 Met welk doel is deze tekst geschreven?
De schrijver wil de lezer

A
aansporen om het brein te prikkelen en zodoende de smaak te verbreden.
B
ervan overtuigen dat het hebben van een eigen smaak staat voor identiteit.
C
informeren over verrassende regels ten aanzien van smaakervaring.
D
uitleggen hoe je ervoor zorgt dat producten voldoen aan ieders smaak.

Slide 16 - Quizvraag

12 “Smaken verschillen, zo leren we als kind al. Maar is dat wel zo?”
(regels 13-14)
Welk antwoord geeft de tekst op deze vraag?

A
De smaak van mensen blijkt helemaal niet te verschillen, ook al denken veel mensen dat.
B
Doordat ons brein geprikkeld wil worden door ongebruikelijke vormen, verschillen smaken van mensen inderdaad.
C
Er liggen verschillende overeenkomende principes ten grondslag aan de smaak van mensen, maar smaken komen niet volledig overeen.
D
Mensen vinden het vooral belangrijk dat hun smaak niet te veel afwijkt van die van anderen, waardoor smaken vrijwel niet verschillen.

Slide 17 - Quizvraag

Tekst 2
Maak de samenvatting
(30 minuten)
Eerst vragen maken van de elementen:

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Tekst 3
Maak de vragen (6 minuten)

Slide 22 - Tekstslide

14 Het doel van een tekst kan onder andere zijn:
1 de lezer informeren
2 de lezer amuseren
3 de lezer tot handelen aansporen
4 de lezer waarschuwen
 Wat zijn de belangrijkste twee doelen van deze advertentie?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 23 - Quizvraag

15 Voor wie is deze advertentie vooral bedoeld?
Voor mensen die

A
al klant bij Eneco zijn.
B
bij het bedrijf Eneco willen werken.
C
duurzame energie bij Eneco willen afnemen.
D
informatie over Eneco willen krijgen.

Slide 24 - Quizvraag

16 Welke twee aspecten worden in de foto bij deze advertentie vooral
benadrukt?

A
de hoeveelheid windturbines en de duurzaamheid van de energie
B
de hoogte van het werk en de manier waarop de energie opgewekt wordt
C
de oer-Hollandse wind en het gevaar dat het werk met zich meebrengt
D
de schone energie en de hoge korting die klanten krijgen

Slide 25 - Quizvraag

17 A De man op de foto zegt in de advertentietekst: “De wind mag dan de baas
zijn, hij werkt wel keihard mee.”
 Leg uit waarom de wind de baas is en keihard meewerkt. Vul voor je
antwoord de onderstaande zin aan
De wind is de baas, omdat ...

Slide 26 - Open vraag

17 B De man op de foto zegt in de advertentietekst: “De wind mag dan de baas
zijn, hij werkt wel keihard mee.”
 Leg uit waarom de wind de baas is en keihard meewerkt. Vul voor je
antwoord de onderstaande zin aan
De wind werkt keihard mee, omdat ….

Slide 27 - Open vraag

Tekst 4

Slide 28 - Tekstslide

18 Een schrijver kan verschillende doelen hebben met het schrijven van een
tekst.
Welke twee schrijfdoelen zie je met name terug in deze tekst?

A
amuseren en informeren
B
amuseren en overtuigen
C
informeren en overtuigen
D
informeren en tot handelen aanzetten

Slide 29 - Quizvraag

19 Hoe wordt de tekst ingeleid in alinea 1?
De tekst wordt ingeleid door

A
A de aanleiding te noemen voor het schrijven van het artikel.
B
B een voorbeeld te geven bij het onderwerp.
C
C een voor de tekst belangrijke vraag te stellen.
D
D het standpunt van de schrijver weer te geven.

Slide 30 - Quizvraag

20 De alinea’s 2, 3 en 4 horen bij elkaar.
Welke vraag geeft het beste de inhoud van de alinea’s 2, 3 en 4 samen
weer?

A
A Bestaan er verschillen tussen jongens en meisjes?
B
B Verschillen hersenen van jongens en meisjes?
C
C Waarom verschillen de verwachtingen van ouders en leerkrachten?
D
D Wat zijn de oorzaken voor verschillen tussen jongens en meisjes?

Slide 31 - Quizvraag

21 De schrijver is het niet eens met journalisten die aangeven dat er geen
verschillen bestaan tussen jongens en meisjes.
 Citeer een woord of woordgroep uit alinea 2 waaruit blijkt dat de
schrijver het niet eens is met deze journalisten.

Slide 32 - Open vraag

22 “Dit wordt ook wel de ‘sekse-stereotypering’ genoemd.” (regels 25-27)
 Leg uit wat er in de tekst met ‘sekse-stereotypering’ bedoeld wordt.
Gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden.

Slide 33 - Open vraag

23 “Mannen en vrouwen verschillen in ten minste vier T’s: Talents, Tastes,
Temperaments en Tails.” (regels 68-71)
 Welke van deze vier T’s is geen eigenschap van de man of vrouw
zelf?

Slide 34 - Open vraag

24 “Mannen en vrouwen verschillen in ten minste vier T’s: Talents, Tastes,
Temperaments en Tails.” (regels 68-71)
 Leg voor iedere T uit wat het verschil tussen mannen en vrouwen is.
− Talents
− Tastes
− Temperaments
− Tails

Slide 35 - Open vraag

25 Welke tekststructuur herken je in alinea 6 tot en met 9?

A
A middel – doel
B
B opsomming
C
C overeenkomst – verschil
D
D voorwaarde

Slide 36 - Quizvraag

26 “Mannen zijn gemiddeld competitiever ingesteld (…)” (regels 101-102)
 Citeer twee woorden of woordgroepen die de schrijver in alinea 8
gebruikt voor ‘competitiever’.

Slide 37 - Open vraag

27 “De prooi (…) pad zijn.” (regels 144-152)
Dit tekstgedeelte geeft een verklaring voor het verschil tussen mannen en
vrouwen in

A
A Tails.
B
B Talents.
C
C Tastes.
D
D Temperaments.

Slide 38 - Quizvraag

28 Een schrijver kan een tekst op verschillende manieren afsluiten:
 Welke twee manieren vind je terug in alinea 11 van deze tekst?
A
1 door een aanbeveling te doen
B
2 door een conclusie te trekken
C
3 door een samenvatting te geven
D
4 door een toekomstverwachting te geven

Slide 39 - Quizvraag

29 Welke zin geeft het beste de hoofdgedachte weer van deze tekst?

A
A De aangeboren verschillen tussen jongens en meisjes moeten niet ontkend worden.
B
B De onderzochte verschillen tussen jongens en meisjes zijn gemiddelden.
C
C Jongens en meisjes zijn zowel op ruimtelijk als verbaal gebied verschillend.
D
D Wetenschappers zijn het oneens over de verschillen tussen jongens en meisjes.

Slide 40 - Quizvraag

Schrijfopdracht vraag 30
20 minuten

Slide 41 - Tekstslide

Inhoud 6 punten
  1. jezelf voorstellen met naam, klas en school (samen één element) 1
  2. • de aanleiding van de brief: de discussie in de klas 1
  3. • de inhoud van de discussie: over het onderscheid  dat gemaakt werd door de decaan over mannen- en vrouwenberoepen 1
  4. • reden 1 voor een onderscheid tussen mannen- en vrouwenberoepen 1
  5. • reden 2 voor een onderscheid tussen mannen- en vrouwenberoepen 1
  6. • de eigen mening van de leerling 1
  7. • argument 1 voor de eigen mening 1
  8. • argument 2 voor de eigen mening 1
  9. • de vraag aan de redactie 1
  10. • het verzoek om een spoedig antwoord 1

Slide 42 - Tekstslide

Voorbeeld:
Pietje Puck
Broekweg 1
2035 LE Haarlem

Haarlem, 10 maart 2016

T10
T.a.v: redactie van het programma "Kan ik je iets vragen?"
Hilversumsestraatweg 12
3502 TW Hilversum

Betreft: vraag voor programma

Slide 43 - Tekstslide

Inleiding en stukje kern
Geachte heer/mevrouw,

Mijn naam is Pietje Puck en ik zit in de derde klas van het vmbo op het Haarlem College. Op onze school is er elk jaar een beroependag waar leerlingen zich voor mogen inschrijven.  Onze decaan heeft bij de samenstelling van het programma een onderscheid gemaakt tussen mannen- en vrouwenberoepen. 

Tijdens het uitdelen van  het programmaboekje ontstond een discussie over dit onderscheid. De decaan haalde hiervoor de tekst: "Waarom jongens geen meisjes zijn en meisjes geen jongens" aan. In de tekst wordt gezegd dat jongens en meisjes weg degelijk verschillen. Daarom heeft hij onderscheid gemaakt tussen mannen- en vrouwenberoepen.


Slide 44 - Tekstslide

Vervolg kern
Twee mogelijke redenen voor het onderscheid tussen mannen- en vrouwenberoepen zijn bijvoorbeeld ten eerste: mannen zijn lichamelijk beter in staat tot zwaarwerk en dus geschikter om bijvoorbeeld putjesschepper te worden. En ten tweede zijn vrouwen van nature beter in verzorgende taken. Zij kunnen dus beter werken in de kinderopvang. Ik ben het hier niet mee eens, want er zijn ook vrouwen die zwaar lichamelijk werk aankunnen en er zijn ook mannen die heel erg verzorgend zijn ingesteld. 

We zouden als klas graag de volgende vraag willen voorleggen aan jullie redactie: "Is het terecht dat er onderscheid gemaakt wordt tussen mannen- en vrouwenberoepen?". Kan deze vraag beantwoord worden in jullie programma "Kan ik je iets vragen?"?

Slide 45 - Tekstslide

Slot:
Wij hopen dat u ons spoedig wil antwoorden. Alvast heel erg bedankt hiervoor.

Met vriendelijke groeten,

(handtekening)

Pietje Puck

Slide 46 - Tekstslide

Taal 4 punten

Slide 47 - Tekstslide

Conventies 3 punten
• voornaam/-letter, achternaam, straat, huisnummer, postcode,
plaatsnaam afzender (samen één element) 1
• plaats en datum (samen één element) 1
• instantie, naam, straat, huisnummer, postcode, plaatsnaam
geadresseerde (samen één element) 1
• aanhef 1
• witregel na aanhef 1
• witregel voor slotformule 1
• slotformule 1
• ondertekening en/of naam 1
• alinea-indeling 1
• samenhang 1
• logische volgorde 1
• passend taalgebruik 1
• verzorgde indruk 1

Slide 48 - Tekstslide