,
NTC DEF@ctO nl E.E
Ontdek Nederland(s) met DEF@ctO

DEF@ctO | les 03 | VO1 | deel 1 | lezen | informatieve tekst

VO1
les 3 deel 1
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsLezen+1Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Introductie

Doel: ik weet wat tekstdoelen zijn en kan een informatieve tekst lezen en begrijpen.

Instructies

Het thema van deze les is ‘vervoer’. De leerlingen praten en lezen over reizen met het openbaar vervoer.

Besteed voldoende aandacht aan tekstdoelen. Dit gedeelte komt altijd terug, bij elke tekst: wat is het doel van deze tekst?
In deze les wordt de opbouw van een informatieve tekst bekeken aan de hand van een inhoudsloos voorbeeld. De leerlingen beantwoorden vragen hierover.

Daarna gaan ze aan de slag met de tekst ’De verkeerde bus’ [tekstenboek pagina 10]. Eerst globaal lezen en daarna nauwkeurig gelezen. De leerlingen beantwoorden vragen over de tekst en leren nieuwe woorden: pagina 20 en 21 van het boek.
In deze les staan een aantal spelletjes waarin de woorden nogmaals worden herhaald om te leren voor de volgende woordenschattoets.

Onderdelen in deze les

VO1
les 3 deel 1

Slide 1 - Tekstslide

Bezoek ook eens onze website:
even herhalen ....
tekstdoelen

Slide 2 - Tekstslide

Op de volgende dia worden de tekstdoelen herhaald. 
Bij elke tekst bespreek je expliciet het tekstdoel.
  • informeren
  • amuseren
  • overtuigen
  • overhalen
  • De schrijver wil  dat je iets te weten komt.
  • De schrijver wil je vermaken met zijn tekst.
  • De schrijver wil dat jij, na het lezen van de tekst, dezelfde mening hebt.
  • De schrijver wil dat je iets gaat doen, of juist niet meer doet.

Slide 3 - Tekstslide

Laat de tekstdoelen één voor één verschijnen. Leg bij elk doel uit wat de schrijver wil bereiken bij de lezer. Kunnen de leerlingen voorbeelden geven van een tekst bij elk doel?

Sta stil bij het verschil tussen overtuigen en overhalen. Overtuigen gaat over jouw mening - je wil dat de ander het met jou eens is. 
Als je iemand wil overhalen, dan wil je dat die ander iets gaat doen. Kom uit je stoel en koop mijn product / doneer geld / wordt lid ....



Wat wordt bedoeld met het tekstdoel?
A
Voor wie de tekst bedoeld is.
B
Dat ik -u- en -jij- gebruik in mijn tekst.
C
Waarom ik de tekst schrijf.
D
Waar de tekst vandaan komt.

Slide 4 - Quizvraag

Antwoord: C Waarom ik de tekst schrijf.

Wat is het belangrijkste doel van een recept?
A
Overhalen
B
Overtuigen
C
Amuseren
D
Informeren

Slide 5 - Quizvraag

Antwoord: D informeren

Wat is het belangrijkste doel van een advertentie?
A
Overhalen
B
Overtuigen
C
Amuseren
D
Informeren

Slide 6 - Quizvraag

Antwoord: A overhalen
En nu weer verder ....

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

openbaar vervoer

Slide 8 - Woordweb

De leerlingen schrijven woorden op waaraan zij denken bij het onderwerp in het midden van de dia.



Wat hoort wel bij 'openbaar vervoer'?
A
fiets
B
scooter
C
auto
D
metro

Slide 9 - Quizvraag

Antwoord: D metro

Noem drie vervoersmiddelen die niet bij 'openbaar vervoer' horen.

Slide 10 - Open vraag

Mogelijke antwoorden: 
auto - fiets - step - scooter - brommer - motor - vrachtauto - ambulance - taxi. 
 vervoer
Ga jij met een vervoersmiddel naar school?
Reis je wel eens met de bus? Zo ja: heb je een abonnement?
Heb je wel eens met de trein gereisd? Waar ging je naar toe? 

Slide 11 - Tekstslide

Werkvorm: draai en praat
2-tallen - geef 3 minuten - na 1,5 minuut van rol wisselen


Structuur van de tekst = de opbouw

Slide 12 - Tekstslide

Kennen de leerlingen nog de termen?
Benoem de opbouw van een informatieve tekst nog eens. De leerlingen moeten de termen leren.

Bron: 'Lees mee >> NT2’ - F. van der Maden en D. Pijpker (Diataal & Edutekst 2016)
Kijk eerst naar de opbouw van de tekst.
Vragen: 
  1. Wat is de titel?
  2. Hoeveel regels heeft de inleiding?
  3. Hoeveel kopjes heeft de tekst?
  4. Welk kopje staat boven de tweede alinea?
  5. Wat zie je op het plaatje?
  6. Waaraan denk je bij het woord 'verkeerd'?

Slide 13 - Tekstslide

Vragen mondeling bespreken - kan ook draai en praat - in tweetallen

Bron: ‘Lees mee >> NT2’ - F. van der Maden en D. Pijpker (Diataal & Edutekst 2016), tekstenboek, pagina 10
Lees de inleiding van
'De verkeerde bus' op bladzijde 10 van je tekstenboek.
Beantwoord daarna de vraag op de volgende dia.

Slide 14 - Tekstslide

Gebruik het tekstenboek:
‘Lees mee >> NT2’ - F. van der Maden en D. Pijpker (Diataal & Edutekst 2016), 
Tekstenboek p. 10
  

Na hoe lang kwam de vrouw thuis van de rit met de bus?

Slide 15 - Open vraag

Antwoord:  na 25 jaar
Lees de tweede alinea van
'De verkeerde bus' op bladzijde 10 van je tekstenboek.
Beantwoord daarna de vragen op de volgende dia's.

Slide 16 - Tekstslide

Gebruik het tekstenboek:
‘Lees mee >> NT2’ - F. van der Maden en D. Pijpker (Diataal & Edutekst 2016), 
Tekstenboek p. 10
  

In welke grote stad stapte de vrouw over op de verkeerde bus?
A
Maleisië
B
Thailand
C
Bangkok
D
Chiang Mai

Slide 17 - Quizvraag

Antwoord: C Bangkok

In welke grote stad stapte de vrouw uiteindelijk uit?
A
Maleisië
B
Thailand
C
Bangkok
D
Chiang Mai

Slide 18 - Quizvraag

Antwoord: D Chiang Mai

In welke richting reisde de vrouw zonder het te willen?
A
Van het noorden naar het zuiden.
B
Van het oosten naar het westen.
C
Van het westen naar het oosten.
D
Van het zuiden naar het noorden.

Slide 19 - Quizvraag

Antwoord: D Van het zuiden naar het noorden.
Lees de derde alinea van
'De verkeerde bus' op bladzijde 10 van je tekstenboek.
Beantwoord daarna de vragen op de volgende dia's.

Slide 20 - Tekstslide

Gebruik het tekstenboek:
‘Lees mee >> NT2’ - F. van der Maden en D. Pijpker (Diataal & Edutekst 2016), 
Tekstenboek p. 10
  

Waarom bleef de vrouw zo lang in Chiang Mai?
A
Haar geld was op en ze verstond de taal niet.
B
Ze kreeg een verkeersongeluk.
C
Ze wilde graag in het tehuis voor daklozen blijven wonen.
D
Ze wist niet waar het busstation was.

Slide 21 - Quizvraag

Antwoord: A Haar geld was op en ze verstond de taal niet.

Hoe oud was de vrouw toen ze thuis kwam?
A
25 jaar
B
76 jaar
C
75 jaar
D
125 jaar

Slide 22 - Quizvraag

Antwoord: B 76 jaar

Waarom ging de vrouw bedelen?
(r 15-16)

Slide 23 - Open vraag

Antwoord:  Ze had geen geld meer om weer een bus te pakken.

Waarom zei de vrouw niets?
A
Omdat ze geen Thais verstond.
B
Omdat ze dakloos was.
C
Omdat ze doofstom was.

Slide 24 - Quizvraag

Antwoord: A Omdat ze geen Thais verstond.

Waarom begon de vrouw pas te praten toen de studenten in Chiang Mai waren?
A
De vrouw had tot dat moment geen zin om te praten.
B
De vrouw wilde alleen maar met studenten praten.
C
De vrouw wilde niet met Thaise mensen praten.
D
De studenten spraken dezelfde taal als de vrouw.

Slide 25 - Quizvraag

Antwoord: D De studenten spraken dezelfde taal als de vrouw.
Maak opdracht 5 A B C
'Oefenen met woorden' op bladzijde 20-21 van het werkboek.
Speel hierna de spelletjes op de volgende dia's. Ken je alle woorden?

Slide 26 - Tekstslide

Eerst maken de leerlingen de opdrachten in het boek. Ze  gaan aan de slag met woorden uit de tekst: de synoniemen, tegenstellingen en omschrijvingen.


NA het maken van de oefeningen in het boek, worden de woorden nogmaals hethaald met spelletjes in Wordwall. 

bron: ‘Lees mee >> NT2’ - F. van der Maden en D. Pijpker (Diataal & Edutekst 2016), p 20-21

Kan jij de synoniemen vinden?

Slide 27 - Tekstslide

De leerlingen herhalen de oefening met synoniemen die ze in het boek hebben gemaakt.
Spel in Wordwall


bron: ‘Lees mee >> NT2’ - F. van der Maden en D. Pijpker (Diataal & Edutekst 2016) p. 20

Hoeveel synoniemen heb je gevonden?
08

Slide 28 - Poll

Laat de leerlingen hier hun score in vullen.
Kan jij de omschrijvingen vinden?

Slide 29 - Tekstslide

De leerlingen herhalen de oefening met omschrijvingen die ze in het boek hebben gemaakt.
Spel in Wordwall

bron: ‘Lees mee >> NT2’ - F. van der Maden en D. Pijpker (Diataal & Edutekst 2016), p.20

Hoeveel omschrijvingen had je gevonden?
013

Slide 30 - Poll

Laat de leerlingen hier hun score in vullen.

In de inleiding lees je meestal het onderwerp van de tekst.
Wat is het onderwerp van deze tekst?
A
bussen in Thailand
B
De lange afstanden die de bussen in Thailand rijden.
C
Een vrouw die 25 jaar wegbleef, nadat ze in de verkeerde bus was gestapt.

Slide 31 - Quizvraag

Antwoord: C Een vrouw die 25 jaar wegbleef, nadat ze in de verkeerde bus was gestapt.

Welk advies zou jij de vrouw willen geven?

Slide 32 - Open vraag

Antwoord:  naar eigen inzicht
Heb jij het doel van de les gehaald? 
Beantwoord de vraag op de volgende dia.
Doel: ik weet wat tekstdoelen zijn en kan een informatieve tekst lezen en begrijpen.

Slide 33 - Tekstslide

Bespreek de doelen van deze les.
Wijs nogmaals op het belang van nieuwe woorden leren.


Bron afbeelding


Noem 3 dingen die je niet wist en nu wel weet.

Slide 34 - Open vraag

De leerlingen kijken terug op de les. De dingen die ze noemen hoeven niet perse met de inhoud van de tekst te maken te hebben.
Meer oefenen en herhalen?
Bestel hier 

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tot de volgende keer
bronnen:
naar: ‘Lees mee >> NT2’ - F. van der Maden en D. Pijpker (Diataal & Edutekst 2016)



Slide 36 - Tekstslide

Bezoek onze website: