Quiz!
De plek met alleen maar quizzen!

Toets Hoofdstuk 3 Elektriciteit

Toets Elektriciteit
Hoofdstuk Elektriciteit

Pak je schrift, pen en BINAS. Maak de open vragen (dus niet multiplechoice) op papier en upload er een foto van naar de opgave.

Denk altijd aan significante cijfers en eenheden. Er wordt geen formuleblad gegeven, 
in BINAS T35 staan vele formules die je nodig hebt. Denk ook aan T36 voor eventuele wiskundige formules.



1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Toets Elektriciteit
Hoofdstuk Elektriciteit

Pak je schrift, pen en BINAS. Maak de open vragen (dus niet multiplechoice) op papier en upload er een foto van naar de opgave.

Denk altijd aan significante cijfers en eenheden. Er wordt geen formuleblad gegeven, 
in BINAS T35 staan vele formules die je nodig hebt. Denk ook aan T36 voor eventuele wiskundige formules.



Slide 1 - Tekstslide

De deeltjes die zich vrij bewegen door de draden wanneer er elektriciteit aanwezig is, heten...
A
... protonen
B
... neutronen
C
... positronen
D
... elektronen

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de eenheid van de stroomsterkte?
A
Volt
B
Spanning
C
Ampère
D
Elektriciteit

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de spanning van de elektriciteit in onze huizen?
A
20 kV
B
380 kV
C
10 kV
D
230 V

Slide 4 - Quizvraag

Is deze voltmeter correct aangesloten?
A
ja
B
nee

Slide 5 - Quizvraag

Bij een serie schakeling van 10 lampjes gaat er eentje stuk.
Wat gebeurt er?
A
De oneven lampen gaan uit
B
De overige lampen blijven branden
C
De even lampen gaan uit
D
Alle lampen gaan uit

Slide 6 - Quizvraag

Welk(e) lampje(s) gaat/gaan uit als ik lamp 1 los draai?
A
Lamp 2, 3 en 4
B
Lamp 4
C
Lamp 2 en 3
D
Geen van de lampjes

Slide 7 - Quizvraag

Welk(e) lampje(s) gaat/gaan uit als ik lamp 2 los draai?
A
Lamp 1, 3 en 4
B
Lamp 1 en 3
C
Lamp 3
D
Lamp 1 en 4

Slide 8 - Quizvraag

In de figuur hiernaast zijn alle lampjes van dezelfde soort.
De schakelaar wordt gesloten. Geef van onderstaande bewering aan of deze juist of onjuist is.

L2 brandt het minst fel.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag


Kijk naar de schakeling hiernaast. Ga ervan uit dat alle lampjes gelijk zijn. Door lamp 1 loopt een stroom van 0,60 A. Hoe groot is de stroom door lamp 4?
A
0,60 A
B
0,40 A
C
1,80 A
D
Dat kun je met deze gegevens niet berekenen.

Slide 10 - Quizvraag


Kijk naar de schakeling hiernaast. Ga ervan uit dat alle lampjes gelijk zijn. Door lamp 1 loopt een stroom van 0,60 A. Hoe groot is de stroom door lamp 2?
A
0,60 A
B
0,30 A
C
1,20 A
D
Dat kun je met deze gegevens niet berekenen.

Slide 11 - Quizvraag

In de schakeling hiernaast heeft 2R een weerstand die twee keer zo groot is als die van R. De totale stroomsterkte is 5A
Wat is de stroomsterkte in I2?
A
1,7 A
B
3,3 A
C
5 A
D
2,5A

Slide 12 - Quizvraag

Zie de schakeling hiernaast. De totale stroomsterkte is 5 A.
Wat is de stroom in I1?
A
1,2 A
B
1,9 A
C
5 A
D
81 A

Slide 13 - Quizvraag

Dit is de sticker die op een oplader van een laptop zit. Er gaat elektrische energie in de oplader (INPUT) en er gaat elektrische energie uit (naar de laptop, OUTPUT).

Bereken met de gegevens op de sticker de stroomsterkte die IN de oplader gaat.
A
0,12 A
B
1500 A
C
38,33 A
D
0,026 A

Slide 14 - Quizvraag

Een oplader van een elektrische auto levert een vermogen van 11 kW. hij is aangesloten op het stoomnet (230V).
Hoe groot is de stroomsterkte?
timer
3:00
A
47.8 mA
B
21 mA
C
2530 kA
D
47.8 A

Slide 15 - Quizvraag

Wat is in de schakeling hiernaast de totale weerstand?
A
1Ω
B
3Ω
C
3,3Ω
D
9Ω

Slide 16 - Quizvraag

In de schakeling hiernaast gelden de
volgende gegevens:
R1 = 175 Ohm en R2 = 225 Ohm.
Hoe groot is Rv=vervangingsweerstand
of de totale weerstand?
A
400Ω
B
22550Ω
C
0,0025Ω
D
225Ω

Slide 17 - Quizvraag

In de schakeling hiernaast gelden de
volgende gegevens:
R1 = 200 Ohm en R2 = 100 Ohm.
U 1 = 6 Volt
Hoe groot is I1?
A
0,03A
B
0,06 A
C
0,04 A
D
0,09 A

Slide 18 - Quizvraag

In de schakeling hiernaast gelden de
volgende gegevens:
R1 = 200 Ohm en R2 = 100 Ohm.
U = 12 Volt
Hoe groot is I?
A
0,12 A
B
0,06 A
C
0,04 A
D
2,48 A

Slide 19 - Quizvraag

In de schakeling hiernaast gelden de
volgende gegevens:
R1 = 200 Ohm en R2 = 100 Ohm.
U = 12 Volt
Hoe groot is U1?
A
8 V
B
4 V
C
12 V
D
6 V

Slide 20 - Quizvraag

In de schakeling hiernaast gelden de
volgende gegevens:
U1 = 7 Volt; R1 en R2 zijn aan elkaar gelijk.

Hoe groot is U?
A
7 V
B
14 V
C
0 V
D
14Ω

Slide 21 - Quizvraag

In de schakeling hiernaast gelden de
volgende gegevens:
U1 = 7 Volt; U = 15 Volt.

Hoe groot is U2?
A
7 V
B
15 V
C
22 V
D
8 V

Slide 22 - Quizvraag

4. Met de formule voor elektrisch vermogen P = U I en de wet van Ohm U = IR kan de volgende formule worden afgeleid:
A
P = U² / R
B
P = U² R
C
P = R / U²
D
P = U / R

Slide 23 - Quizvraag

De formule voor het bereken van de soortelijke weerstand staat hier links.
Rechts is de formule herschreven. Welke optie is juist?
A
Optie A
B
Optie B
C
Optie C
D
Optie D

Slide 24 - Quizvraag

Een koperdraad wordt uitgerekt. Hij wordt hierdoor twee keer zo lang, terwijl het doorsnee-oppervlak twee keer zo groot wordt. Wat gebeurt er met de soortelijke weerstand?
A
wordt kleiner
B
blijft gelijk
C
wordt groter

Slide 25 - Quizvraag

Je sluit een aluminumdraad van 6 m lengte en een doorsnel van 2 mm2 aan op 0,45 V. De soortelijke weerstand is 0,027Ωmm2/m. Bereken de stroomsterkte door de draad.
A
2,2 A
B
5,6 A
C
1,1 A
D
6,5 A

Slide 26 - Quizvraag

Een elektrische zaag heeft een vermogen van 750 W.
Hoeveel elektrische energie gebruikt de zaag in 8 uur?
A
6 kWh
B
9,4 kWh
C
93,75 kWh
D
6000 kWh

Slide 27 - Quizvraag

In een zaklantaarn zitten 3 batterijen van 1,5 V in serie geschakeld. Door het lampje loopt een stroom van 0,2 A. Wat is het elektrische vermogen
A
0,9 W
B
0,3 W
C
0,6 W
D
1,5 W

Slide 28 - Quizvraag

Een windturbine heeft een maximaal elektrisch vermogen van 2,5 MW.
Hoeveel joule elektrische energie kan deze turbine per seconde leveren?
A
2,5 J
B
2500 J
C
2 500 000 J
D
2 500 000 000 J

Slide 29 - Quizvraag

Een gloeilamp zet in 10 minuten 60 000 J elektrische energie om in warmte en stralingsenergie. Het vermogen van deze gloeilamp is:
A
60 W
B
100 W
C
1000 W
D
6000 W

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de eenheid van elektrische energie in de huissituatie
A
J
B
230 V
C
kWh
D
Wh

Slide 31 - Quizvraag

Drie weerstanden van 60 Ω, 80 Ω en 120 Ω staan parallel aan elkaar aangesloten op een spanningsbron van 24 V. Teken een schema van de schakeling.

Slide 32 - Open vraag

Bereken de spanning over elk van
de drie weerstanden.

Slide 33 - Open vraag

Een gloeilamp van 75 W kost 0,90 euro en gaat 2000 uur mee. Een spaarlamp van 25 W geeft evenveel licht, kost 6,00 euro en gaat 8000 uur mee. De kWh-prijs is 0,15 euro. Bereken hoeveel euro je bespaart in 8000 uur als je een gloeilamp vervangt door een spaarlamp.

Slide 34 - Open vraag

Een leerling laat een lamp branden als ze op vakantie gaat. Verder gaat alles in huis uit. Als ze na twee weken weer thuiskomt, geeft de kWh-meter aan dat de lamp 13,44 kWh elektrische energie heeft opgenomen. Bereken het vermogen van de lamp.

Slide 35 - Open vraag

Een ventilator wordt op de netspanning aangesloten. De ventilator levert een vermogen van 400 W. Er loopt een stroomsterkte van 2,0 A door de ventilator. Bereken hoeveel procent van het opgenomen vermogen niet nuttig wordt gebruikt.

Slide 36 - Open vraag

Een metaaldraad met een lengte van 80 cm en een diameter van 2,19 mm heeft een weerstand van 9,1 mΩ. Laat met een berekening zien van welk metaal deze draad gemaakt is.

Slide 37 - Open vraag

Samenstelling van het atoom
Kern
Neutronen en protonen
Rond de kern
Elektronen

Slide 38 - Tekstslide

Klaar!!

Slide 39 - Tekstslide