HA3: Woordenschat H3: metafoor en metoniem

 Woordenschat hfst 3
Metafoor en metoniem
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

 Woordenschat hfst 3
Metafoor en metoniem

Slide 1 - Tekstslide

Doel
Metafoor en metoniem

Je kunt een metoniem herkennen, begrijpen en gebruiken. 
Je kunt een metafoor herkennen, begrijpen en gebruiken. 


Slide 2 - Tekstslide

Wat is een metafoor? 1
Het object wordt helemaal vervangen door het beeld. Metaforen kunnen ook werkwoorden zijn. Beeld en object lijken op elkaar. 
   
De auteur gebruikt dus een ander woord voor wat hij bedoelt: tussen die twee is er een betekenisovereenkomst. De metafoor is eigenlijk een vergelijking, maar zonder ‘als’ en waarin de werkelijkheid dikwijls verzwegen wordt.


Een tsunami van nieuwe voorschriften (een enorme berg)
Ruim die zwijnenstal eens op (kamer die een grote puinhoop is)

Ik brand van verlangen 
Ze heeft die jongen maanden aan het lijntje gehouden

Slide 3 - Tekstslide

voorbeelden metafoor 1
Het schip der woestijn (de kameel)                    
De koning van de wildernis (de leeuw) 
Een vruchtbare vergadering (een vergadering met resultaat)

Ook in werkwoorden:
Ik brand van verlangen
Ze heeft hem met alle schulden laten zitten


Slide 4 - Tekstslide

Wat is een metoniem? 1

Een metonymie is een beeldspraak met een speciaal verband tussen beeld en object.

Je zegt niet rechtstreeks wat je bedoelt, maar je gebruikt er een ander woord voor dat er wel mee te maken heeft.
Het is een deel van wat je bedoelt.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een metoniem? 2

Veel beeldspraak berust op een overeenkomst tussen object en beeld (vergelijking, metafoor). Beeldspraak kan ook een ander verband tussen object en beeld beschrijven: 


In die zaal hangt een prachtige Rembrandt. (Je bedoelt het schilderij, maar je noemt de schilder) 


Dit noemen we een METONIEM (metonymie). Beeld en object lijken niet op elkaar.



Slide 6 - Tekstslide

voorbeelden metoniem 1

Veel mensen willen meer blauw op straat (blauw = politie)


Toen hij het veld opkwam, juichte het stadion (stadion = publiek)


Mijn Nikes zijn helemaal nat geworden (Nikes = schoenen van het merk Nike)


Mijn opa heeft een anker op zijn onderarm (anker = een tatoeage van een anker)


Slide 7 - Tekstslide

voorbeelden metoniem 2
- Neem maar een bloemetje mee (je noemt een deel, maar je bedoelt het geheel)
- Nederland won van Duitsland (je noemt het geheel, maar je bedoelt een deel)
- Mijn Nikes lopen erg lekker (je noemt de producent maar bedoelt het product)

Slide 8 - Tekstslide

voorbeelden metoniem 3
- Die lachebek (je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon) 
- Hij trapte het leer tussen de doelpalen (je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp) 
 
- Geef mij nog maar een glaasje (je noemt het voorwerp, maar je bedoelt de inhoud) 
- Hij drinkt altijd Spa (je noemt de aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daar vandaan komt)

Slide 9 - Tekstslide

Verschil metafoor en metoniem
Metoniem: geen vergelijking maar detail of kenmerk 

Metafoor: wel vergelijking of overeenkomst 

Slide 10 - Tekstslide

Verschil metafoor en metoniem

Bij een metafoor geef je een bepaald beeld terwijl je iets anders bedoeld. Het object wordt vervangen door een bepaald beeld. Bij een metafoor is er ook sprake van een vergelijking.

Bij een metonymie is het metoniem onderdeel van wat je bedoelt. Je vervangt bijvoorbeeld het voorwerp door de stof waarvan het gemaakt is.

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeelden met verschil

Hij bindt de ijzers onder.

ijzers staat voor schaatsen, dat is een onderdeel van de schaats, dus een metonymie.

De zon gaat onder, het meer staat in brand.

door de rode gloed van de zon lijkt het of het meer in brand staat. Het is een metafoor, want het geeft een ander beeld voor wat je bedoelt.



Slide 12 - Tekstslide

Oefenen

Slide 13 - Tekstslide

Bij de ingang van de discotheek stond EEN KLEERKAST die iedereen fouilleerde.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 14 - Quizvraag

De rechtse partijen eisen meer ASFALT van het kabinet.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 15 - Quizvraag

ORANJE heeft gunstig geloot voor het WK in 2020.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 16 - Quizvraag

Na de dood van zijn vrouw raakte hij AAN DE FLES.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 17 - Quizvraag

Goede boeken zijn BRANDSTOF voor het brein.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 18 - Quizvraag

Deze film is door de recensenten volledig AFGEBRAND.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 19 - Quizvraag

Noteer welke woorden er als metoniem gebruikt worden:
Het hele stadion zong mee.

Slide 20 - Open vraag

Wat bedoelt de schrijver met het metoniem?

Het hele stadion zong mee.

Slide 21 - Open vraag

Is er een metafoor of een metonymie?

En weer pakte Sven Kramer goud.

A
metafoor
B
metonymie

Slide 22 - Quizvraag

Is er een metafoor of een metonymie?

Ik voel me vandaag zo slap als een vaatdoek.

A
metafoor
B
metonymie

Slide 23 - Quizvraag

Is er een metafoor of een metonymie?

Oma Bleker loopt nog als een kievit.

A
metafoor
B
metonymie

Slide 24 - Quizvraag

Aan de slag
Ga leren voor de toets, door te  beginnen met Woordenschat Hoofdstuk 3. Je kunt bijvoorbeeld de online opdrachten maken!

Slide 25 - Tekstslide