week 37

Even herhaling van de vocabulary BTG 1 t/m 3



vertaal de woorden op de volgende slides naar het Engels.
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Even herhaling van de vocabulary BTG 1 t/m 3



vertaal de woorden op de volgende slides naar het Engels.

Slide 1 - Tekstslide

tijdperk

Slide 2 - Open vraag

erg oud

Slide 3 - Open vraag

stekker

Slide 4 - Open vraag

moed

Slide 5 - Open vraag

opkomen voor

Slide 6 - Open vraag

vastbesloten / vastberaden

Slide 7 - Open vraag

bezitten

Slide 8 - Open vraag

onbevreesd

Slide 9 - Open vraag


Irregular Verbs Quiz
Je hebt geleerd over de past simple. De verleden tijd. De vorm die je gebruikt als het in de zin duidelijk is dat het afgelopen is ( yesterday, last week, in 1999 etc) Heel vaak komt er dan -ed achter het werkwoord. Yesterday he walked to school.  Maar.... bhelaas heb je ook onregelmatige werkwoorden die je nu eenmaal moet stampen. Eens even kijken hoe ver je al bent. 

Slide 10 - Tekstslide

Irregular verbs

to …….. - told- told
A
tol
B
tool
C
tel
D
tell

Slide 11 - Quizvraag

Irregular verbs

to break - ……. - …...
A
breaked - broken
B
broke - broken
C
broke - broked
D
break- break

Slide 12 - Quizvraag

Irregular verbs

To make - ….. - …...
A
made - made
B
maked - makes
C
mede - made
D
made - maked

Slide 13 - Quizvraag

Grammar: Irregular verbs
Which one is correct?
choose one
A
To blaw - blew -blawn
B
To blow -blew- blown
C
To blow - blow -blown
D
To blow -blew-blawn

Slide 14 - Quizvraag

Irregular verbs

To lose - ….. - …...
A
loose- losed
B
lost - lost
C
loes - lose
D
lost - lossed

Slide 15 - Quizvraag

Irregular verbs

to fly - …... - …….
A
flied - flown
B
flewed - flown
C
flew - flewn
D
flew - flown

Slide 16 - Quizvraag

Irregular verbs

to give - …... - …….
A
gaved - given
B
given - gave
C
give - give
D
gave - given

Slide 17 - Quizvraag

Irregular verbs

To ring - ….. - …...
A
rang - rung
B
ringed - rang
C
rong - rond
D
rung - rang

Slide 18 - Quizvraag

Irregular verbs

To catch - ….. - …...
A
caught - caught
B
catched - caught
C
caught - catched
D
catched - catched

Slide 19 - Quizvraag

Irregular verbs

to go - ……. - …...
A
goed - went
B
went - gone
C
goes - goes
D
go- goes

Slide 20 - Quizvraag

Irregular verbs:
Which one is correct?
Winnen
A
to win - wan - wun
B
to win - wan - won
C
to win - won - wun
D
to win - won - won

Slide 21 - Quizvraag

Grammar: Irregular verbs
Which one is correct?
Verstoppen
A
To hide - hided - hidden
B
To hide - hid - hidden
C
To hide - hode - hoden
D
To hide - hid - hid

Slide 22 - Quizvraag

Irregular verbs

to choose - ……. - chosen
A
chose
B
chosen
C
chose
D
choose

Slide 23 - Quizvraag

Grammar: Irregular verbs
Which one is correct?
Spreken
A
To speak - spoke - spoken
B
To speak - speaked - spoken
C
To speak - spoke - speaked
D
To speak - speaked - speaked

Slide 24 - Quizvraag

Grammar: Irregular verbs
Which one is correct?
"denken"
A
To think-thought-thought
B
To think-thinked-thinked
C
To think-thaught-thaught
D
To think-thinked-thought

Slide 25 - Quizvraag

Grammar: Irregular verbs
Which one is correct?
Houden
A
To keep-keept-kept
B
To keep-kept-kept
C
To keep-kept-keept
D
To kep-kept-kept

Slide 26 - Quizvraag

Irregular verbs
do - did - ............

Slide 27 - Open vraag

Irregular verbs
steal - ......... - .........

Slide 28 - Open vraag

Past simple regular verbs

Past simple irregular verbs
swim
walk
drink
cook
give
have
see
catch
call
put

Slide 29 - Sleepvraag

The past simple & past continuous
Als er in 1 zin twee verleden tijden zitten, dan moest je goed kijken naar de 'lange' en de korte actie.
Maak de volgende opdrachten en open de link.
Maak ook deze opdracht en laat het resultaat zien.
Hierna kun je verder met de opdrachten van week 37

Slide 30 - Tekstslide

Brendon ........ (repair) his motorbike when his mother ..... (call) for dinner.
A
was repairing / called
B
repaired / was calling

Slide 31 - Quizvraag

When her dad ....... (come) in, Jaimy ........ (eat) crisps.
A
came/ was eating
B
was coming/ate

Slide 32 - Quizvraag

When my mother ..... (open) the door, my boyfriend and I ..... (kiss) in the hall.
A
was opening / kissed
B
opened / were kissing

Slide 33 - Quizvraag

We ...... (drive) to Glasgow when we ....... (run) out of petrol.
A
drove / were running
B
were driving / ran

Slide 34 - Quizvraag

I ........ (have) a shower when the telephone ....... (ring).
A
was having / rang
B
had / was ringing

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Link