werkwoordspelling

• Nederlands
• Secundair onderwijs

werkwoordspelling

Tegenwoordige tijd

- dingen die nu gebeuren

- zoek steeds de stam ( ik vorm )

- kijk naar het onderwerp

- jij, je, u, hij, zij, het : stam + T

wij, we jullie : infinitief

Denk aan het werkwoord : werken

Tegenwoordige tijd

- jij of je na het werkwoord: geen T!

- imperatief= bevelvorm= Steeds de stam noteren

Hoe schrijf je in de tegenwoordige tijd : Ik ' vermoeden '

1. vermoed
2. vermoedde
3. vermoedt
4. vermoedden

Hoe schrijf je in de tegenwoordige tijd: Wanneer ' landen ' het vliegtuig?

1. land
2. landde
3. landt

Hoe schrijf je in de tegenwoordige tijd: Hij 'schelden' mij al de hele tijd uit!

1. scheld
2. schelden
3. scheldt

oefeningen maken

Verleden tijd

Gebruiken bij een gebeurtenis uit het verleden

Werkwoorden zonder klankverandering:

- zoek de stam ( T.T )

- voeg TE(N) of DE(N) toe

- soms een verdubbeling van T of D als de stam op een T of D eindigt

Hoe schrijf je in de verleden tijd: jij 'rusten' uit

1. rust
2. rustte
3. ruste
4. rusd

Hoe noteer je in de verleden tijd: Wij 'vertellen' gisteren het nieuws

1. vertelde
2. vertellen
3. vertelden

Hoe noteer je in de verleden tijd: Mama 'verplichten' mij te helpen.

1. verplichte
2. verplichtten
3. verplichtte

Hoe noteer je in de verleden tijd: De leiders 'laden' de vrachtwagen.

1. Laadde
2. laadden
3. laden

Oefeningen maken

Voltooid deelwoord

- vorm werkwoord : iets dat al gebeurd is

- vaak samen met hulpwerkwoorden : hebben of zijn

Voltooid deelwoord

WERKWOORDEN ZONDER KLANKVERANDERING:

- Ge + stam + D of T

Wanneer een D of T?

-zet je werkwoord in o.v.t 

eindigt het werkwoord op -de? dan schrijf je -D

eindigt het werkwoord op -te ? Dan schrijf je een -T

Oefeningen maken