Herhaling grammatik klas 3

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2-4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

  1. Die Fälle
  2. DER- Gruppe Ein-Gruppe
  3. Pronomen
  4. Präpositionen
  5. Wechselprepositionen


Slide 2 - Tekstslide

Die Fälle
Wanneer gebruik je welke naamval?

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de 1ste naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
in geen geval... oke. Slechte grap

Slide 4 - Quizvraag

Wanneer gebruik je de 3de naamval?
A
MW én na VZ met de 3de naamval
B
MW
C
MW én na VZ met de 3de naamval en soms keuze VZ
D
na VZ met de 3de naamval en soms een keuze VZ

Slide 5 - Quizvraag

Die Lehrerin gibt ... Schülerin das Wort
A
die
B
der
C
dem
D
den

Slide 6 - Quizvraag

Armin gab ... Freunden eine Einladung zu seine Geburtstagsparty
A
die
B
der
C
dem
D
den

Slide 7 - Quizvraag

Wanneer gebruik je de 4de naamval
A
Bij het lijdend voorwerp
B
Bij het LV én na VZ met de 4de naamval
C
Na een VZ met de 4de naamval én na een keuze VZ
D
Bij het LV én na VZ met de 4de naamval én na een keuze VZ

Slide 8 - Quizvraag

Das Baby lässt ... Finger (m) nicht mehr los
A
der
B
das
C
dem
D
den

Slide 9 - Quizvraag

Hat Angelika .... sehr schwere Krankheit?
A
ein
B
einer
C
eine
D
einem

Slide 10 - Quizvraag

Der Gruppe
Samenvatting
  • Een woord uit deze groep vervangt het lidwoord
  • Dit woord past zich dan, net zoals een lidwoord, aan aan de functie van de zin
  • diese  jede  manche  welche  solche  alle

Slide 11 - Tekstslide

Beispiel
Der Mensch
Jeder Mensch

die Menschen
Manche Menschen

Slide 12 - Tekstslide

... Schüler dürfen wieder zur Schule
A
Manche
B
Mancher
C
Manchen
D
Manches

Slide 13 - Quizvraag

"... Kind bekommt einen "Stroopwafel
A
Jeder
B
Jedes
C
Jede
D
Jeden

Slide 14 - Quizvraag

EIN- Gruppe
Samenvatting:
  • Een woord uit deze groep vervangt het onbepaald lidwoord 
  • Dit woord past zich dan, net zoals een lidwoord, aan aan de functie van de zin
  • ein, kein, mein dein sein ihr unser euer ihr Ihr

Slide 15 - Tekstslide

Habt ihr .... Schüssel(m) wieder gefunden?
A
eure
B
euren
C
eurem
D
euer

Slide 16 - Quizvraag

Wir haben ... Oma aus Italien eine Karte geschickt
A
unserer
B
unserem
C
unsere
D
unseren

Slide 17 - Quizvraag

Pronomen

Slide 18 - Tekstslide

Meine Mutter kocht ... eine heiße Suppe
A
mich
B
ich
C
mir

Slide 19 - Quizvraag

Der Weihnachtsman bringt (jullie) immer etwas!
A
euch
B
ihr
C
ihnen
D
sie

Slide 20 - Quizvraag

Präpositionen
Voorzetsels waarna altijd een derde naamval volgt: 
mit nach bei seit von zu außer aus gegenüber entgegen
Voorzetsels waarna altijd een vierde naamval volgt:
durch für gegen ohne um bis entlang

DER- Gruppe, diese jede ....
EIN- Gruppe, dus bezittelijke vnw
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 21 - Tekstslide

Kommt er auch aus ... Wohnort(m)
A
deinem
B
deinen
C
deiner
D
deine

Slide 22 - Quizvraag

Bei ... Fluss (m) steht sein Haus
A
dieser
B
diesem
C
diese
D
diesen

Slide 23 - Quizvraag

Was hat sie für ... Freund gekauft?
A
ihr
B
ihrer
C
ihrem
D
ihren

Slide 24 - Quizvraag

Keuzevoorzetsels
  • Na deze voorzetsels volgt óf een derde óf een vierde nv
  • an auf hinter neben in über unter vor zwischen
  • Wo (vaste plaats)/wann (tijdsbepaling): derde naamval
  • Wohin (richting):                                                 vierde naamval
  • Geen wo/wann/wohin : +3, behalve auf en über: +4

Slide 25 - Tekstslide

Was hängt da an der Wand
Warum hängst du die Lampe an die Wand?

Auf diesem Tisch steht eine Lampe
Er stellte eine Lampe auf den Tisch

Hinter dem Haus steht ein großer Baum
Sie fährt ihr Rad hinter das Haus

Wer hat gestern neben deiner Freundin gesessen?
Er setzt sich neben seine Freundin

Slide 26 - Tekstslide

1. In diesem Kühlschrank (m) passt nicht sehr viel. (wo)
2. Warum bleibst du noch immer in der Küche sitzen? (wo)
3. Bitte, setzt dich jetzt endlich auf das Sofa. (wohin)
4. Auf seinem Bein hatte er ein großes Tattoo. (wo)
5. In der Nähe gibt es keine große Geschäfte. (wo)
6. Noch vor dem Winter will ich Winterreifen kaufen.(wann)
7. Er sagt immer komische Dinge, in seinem Kopf sieht es wohl sehr merkwürdig aus! (wo)
8. Ich habe an dem Bahnhof eine Stunde lang auf meinen Freund gewartet. (wo, 2/7: auf+ 4)
9. In der Schule hat Sophie über ihr Haustier erzählt. (wo, über+4)
10. In seiner Badewanne(v) hat mein Opa ein Quietscheentchen. (wo)

Slide 27 - Tekstslide